Biofysische grenzen:  Tomeloze complexiteit

WILLIAM OPHULS
Vertaling door Gertjan Cobelens van hoofdstuk 4 van Immoderate Greatness – Why Civilizations Fail, 2012
.

Beschaving zou weleens een probleem kunnen zijn dat te ingewikkeld is om met het menselijk verstand op te lossen. Zoals ik in de inleiding bij de rubriek Ecologie (aflevering 4) al stelde, is ons paleolithische zenuwstelsel een evolutionair allegaartje dat toegespitst is op de relatief simpele eisen van het samenleven in kleine groepen van jagers-verzamelaars. Omdat we een soort van slimme generalisten zijn, zijn we er niettemin in geslaagd ons redelijk goed aan het geciviliseerde bestaan aan te passen. Maar wordt de beschaving op een gegeven moment te complex, dan holt dat ons aanpassingsvermogen uit – zowel politiek, sociaal als bestuurlijk. (In dit hoofdstuk behandelen we de laatste factor. De politieke en sociale dimensies komen in de inleiding bij de rubriek ontwrichting aan bod).

Gezien de tendens van beschavingen om almaar door te groeien naar grootsheid, neemt ook hun complexiteit onvermijdelijkheid steeds verder toe. Dus tenzij deze progressie naar een steeds grotere complexiteit een halt wordt toegeroepen door krachten van buitenaf, moet ze op zeker moment een breekpunt bereiken.

Een circusmetafoor kan dit punt verduidelijken. Hoe toegewijd en getraind een jongleur ook is, er is een grens aan het aantal ballen dat hij of zij in de lucht kan houden. Eén bal te veel erbij en hij verliest de controle. Stel je nu diezelfde jongleur voor, die zijn eigen ballen in de lucht probeert te houden, terwijl hij tegelijkertijd vanuit verschillende richtingen ballen op zich afgevuurd krijgt, die hij terug moet gooien. Dat is grofweg de situatie waarin een complexe beschaving zich bevindt: vele miljoenen personen en entiteiten houden zich bezig met een massale wederzijdse jongleeract. Hoe groot is de kans dat niemand daarbij een bal laat vallen? En hoelang kunnen we almaar meer ballen en deelnemers in het spel brengen voordat het systeem overbelast raakt en vastloopt?

Complexiteit is niet iets vaags. Volgens Joseph Tainter kunnen we haar kwantificeren:
“Men is het er in het algemeen over eens dat complexiteit betrekking heeft op zaken als de grootte van een samenleving, het aantal of de specificiteit van haar onderdelen, de variëteit aan gespecialiseerde sociale rollen die ze omvat, het aantal verschillende sociale persoonlijkheden dat ze vertegenwoordigt en de verscheidenheid aan mechanismen om dit in een samenhangend, functionerend geheel te organiseren. Het vergroten van een van deze dimensies verhoogt de complexiteit van een samenleving. Samenlevingen van jagers-verzamelaars (om het contrast in complexiteit te illustreren) tellen niet meer dan enkele tientallen verschillende sociale persoonlijkheden, terwijl hedendaagse Europese volkstellingen tussen de tien- en twintigduizend unieke beroepsmatige rollen benoemen, en industriële samenlevingen kunnen in totaal meer dan een miljoen verschillende soorten sociale persoonlijkheden bevatten.”*

(Dit is een andere definitie van complexiteit dan gehanteerd wordt – in de overige artikelen in deze rubriek – bij complexe adaptieve systemen. Zie de eerste noot bij de inleiding van de rubriek Ecologie over de definitie die Ophuls hier volgt en ook het artikel van Joseph Tainter ‘De energie-complexiteitsspiraal’ in de rubriek Ontwrichting.)

Beschaving is voorbij een grens aan complexiteit onbeheersbaar.

.

Het probleem van complexiteitsbeheer kent twee belangrijke aspecten. Het eerste is regelrechte overbelasting. Als gevolg van de exponentiële functie escaleert het aantal ballen dat een groeiende beschaving gelijktijdig in de lucht moet houden (zie de inleiding bij de rubriek Economie). Tel daarbij de moeilijkheden op die voortkomen uit ecologische uitputting (zie de inleiding bij de rubriek Ecologie) en uit afnemende thermodynamische meeropbrengsten (zie de inleiding bij de rubriek Energie), en het probleem kan op termijn alleen maar overweldigende proporties aannemen. Juist de grootsheid van de beschaving maakt haar log, onhandelbaar en lastig te beheren – laat staan te veranderen. Op zeker moment zal ze wellicht geconfronteerd worden met wat Thomas Homer-Dixon een ‘vindingrijkheidskloof’ heeft gedoopt.* Het probleemoplossend vermogen van de mens blijft steeds verder achter bij de opeenstapeling van complicaties, totdat de kloof tussen de vraag naar en het aanbod van vindingrijkheid zich niet langer laat overbruggen.

Overbelasting is niet louter iets kwantitatiefs. In de woorden van Tainter vormt het oplossen van problemen rond bevolkingsgroei, grondstoffengebruik, enzovoort, nu juist de kern van elke beschaving.* Met als gevolg dat ‘er sprake is van een niet-aflatende druk om de complexiteit te verhogen’, aangezien de permanente opeenvolging van problemen uitsluitend kan worden opgelost ‘door steeds complexere technologieën te ontwikkelen, nieuwe instituties in het leven te roepen, meer specialisten of bureaucratische lagen in die instituties in te voegen, de organisatie of regelgeving uit te breiden, of meer informatie te verzamelen en te verwerken.’* Ergo:

“De afgelopen twaalf duizend jaar lijken menselijke samenlevingen bijna onverbiddelijk in complexiteit te zijn toegenomen. Dit proces is grotendeels succesvol verlopen: complexiteit brengt voordelen met zich mee, en één van de oorzaken van ons succes als soort is dat we het vermogen hebben om de complexiteit van ons gedrag snel op te voeren.”*

Maar de schaduwzijde is dat we voor deze voordelen, aldus Tainter, een sociale prijs betalen die in de loop van de tijd steeds hoger oploopt, want ‘naarmate de makkelijkere oplossingen uitgeput raken, leidt het oplossen van problemen onvermijdelijk tot grotere complexiteit, hogere kosten en afnemende meeropbrengsten.’

Sterker nog, het simpelweg handhaven van het bereikte niveau van complexiteit op terreinen als infrastructuur, regelgeving en expertise slurpt almaar meer middelen op – personele middelen, kapitaalmiddelen, materiële middelen –, wat betekent dat de samenleving steeds harder moet rennen om op dezelfde plaats te blijven.* Daar komt bij dat problemen die ooit gescheiden waren, samen beginnen te smelten tot een ‘problematiek’, tot een opeenstapeling van problemen die elkaar wederzijds versterken.

Hebben we de grens van ons kunnen al bereikt?

.

De geschiedenis geeft een ondubbelzinnig beeld te zien van afnemende meeropbrengsten van investeringen in de complexiteit van de beschaving. In eerste instantie leveren die relatief forse baten op, maar naarmate het niveau van complexiteit stijgt, beginnen de baten geleidelijk te slinken en kunnen ze zelfs negatief worden. Om een beeld van Tyler Cowen te lenen: zodra het laaghangende fruit eenmaal geplukt is, rest ons een almaar magerder oogst van kleine, marginale verbeteringen en uiteindelijk stagnatie.*

Zo waren de ‘investeringen’ van de oude Romeinen in veroveringen in eerste instantie heel profijtelijk, maar liepen de kosten ervan later zo hoog op dat het Romeinse Rijk eerder een last dan een lust werd. En maatregelen die bedoeld waren om het imperium te bestendigen – de bouw van dure verdedigingsmuren en het aantrekken van huurlingen om ze te bemannen, of het opleggen van hogere belastingen en het afvaardigen van strengere voorschriften – zouden de ondergang van het Rijk (in het Westen) slechts bespoedigen.

De moderne beschaving levert ons tal van voorbeelden van afnemende meeropbrengsten. We hebben al gezien dat de winning van energie steeds lastiger, gevaarlijker en duurder wordt (zie de inleiding bij de rubriek Energie, aflevering 5 e.v.). En dat wordt er in de toekomst alleen maar erger op. We hebben op energiegebied immers al het laaghangende fruit inmiddels geplukt. Wat er nog ‘hangt’ zijn moeilijker bereikbare, armetierige of smerigere afzettingen.

Evenzo zijn de kosten van investeringen in basisonderwijs, die een taal- en rekenvaardige bevolking opleveren, gering in vergelijking tot de enorme sociaal-economische voordelen die hiervan het gevolg zijn. Maar uiterst technisch en gespecialiseerd postdoctoraal onderwijs – hoe noodzakelijk ook om in de behoeftes van een almaar complexere samenleving te voorzien – is niet alleen veel duurder, ook zijn de economische baten in relatie tot de kosten veel geringer.

Ook hebben relatief simpele en goedkope sanitaire maatregelen de volksgezondheid en levensverwachting ingrijpend verbeterd, terwijl prijzige medische technologieën allicht het leven van een enkeling verlengen, maar de bevolking als geheel nauwelijks ten goede komen. Sterker nog, ze gaan gepaard met sterk gestegen sociale kosten – en het is niet ondenkbaar dat ze het lijden van de vermeende begunstigden eerder verergeren dan verzachten.*

Ons piekoliemoment, nu nog onder de radar, is nabij.

.

Deze voorbeelden laten zien dat technologie een functie is van energie. We mogen graag geloven dat we ons huidige niveau van complexiteit te danken hebben aan onze wetenschappelijke competentie. Maar dat is op zijn best de halve waarheid. Er zijn enorme hoeveelheden energie voor nodig om de technologische oplossingen, die onze complexiteit mogelijk maken, te implementeren. We hebben bijvoorbeeld al gezien dat de gigantische ‘productiviteit’ van onze industriële landbouw bedrog is. We hebben het tenslotte over een machine die 10 calorieën fossiele energie omzet in 1 calorie voedsel. (Zie de inleiding bij de rubriek Energie aflevering 2.)

Op een gegeven moment kan de kwaliteit of kwantiteit van de beschikbare energie aanzienlijk teruglopen. Dit is ofwel een gevolg van problemen aan de aanbodzijde, of het komt doordat er steeds meer energie voor nodig is om dezelfde resultaten te bereiken. Maar is het eenmaal zover, dan belandt de beschaving in de gevarenzone. Ze kan zich het bereikte niveau van complexiteit niet langer veroorloven en is ofwel gedwongen de complexiteit zover terug te schroeven dat ze weer in evenwicht is met de beschikbare energie, of ze moet, in navolging van de Romeinen, meer uit de beschikbare middelen persen dan op de lange duur houdbaar is, waarmee ze het onvermijdelijke slechts uitstelt. Om kort te gaan, aangezien energie het sine qua non is van complexiteit, vormt alles wat de kwantiteit, kwaliteit of efficiency van de energievoorraad vermindert een bedreiging voor het voortbestaan van een complexe beschaving.*

Een van de nadeligste consequenties van toenemende complexiteit is de bureaucratische overmaat (hypertrofie) zoals verwoord door C. Northcote Parkinson in zijn beroemd geworden verzuchting: minder oorlogsbodems op zee, meer achterstevens op de stoelen van de admiraliteit.*

Wanneer het aantal functionarissen in relatie tot het werk dat verzet moet worden onevenredig uitdijt, wordt ook het bestuur logger en duurder – in het kielzog gevolgd door een hogere belastingdruk en een verstikkende regelgeving die initiatief en ondernemingszin in een administratieve rompslomp smoren. Uiteindelijk wordt de groeiende probleemlast, dat bijproduct van eerdere oplossingen, ondraaglijk en raakt de beschaving in verval.

Beschavingen zitten gevangen in een vicieuze cirkel. Ze zijn gedwongen de problemen op te lossen die complexiteit met zich mee brengt – dat is nu eenmaal de prijs die voor een geciviliseerd bestaan betaald moet worden. Maar elke oplossing brengt nieuwe, nog ingewikkelder problemen met zich mee, die om nieuwe, nog veeleisender oplossingen vragen. Complexiteit brengt dus meer van hetzelfde voort, en met elke nieuwe complexiteitsstap wordt het lastiger om nieuwe problemen het hoofd te bieden. Intussen loopt de straf op het niet oplossen ervan almaar hoger op. In feite voeren beschavingen een tragedie op waarin hun bestaansrecht (raison d’être) – het gebruik van energie om de complexiteit mogelijk te maken die hen qua bestaansmiddelen boven het niveau van de jager-verzamelaar uittilt – het instrument van hun uiteindelijke ondergang is.

Complexiteit is een vorm van positieve terugkoppeling.

.

Het tweede belangrijke aspect van het probleem van complexiteitsbeheer is dat de onvoorspelbaarheid en de onbeheersbaarheid met elke complexiteitsstap toenemen, en vaak disproportioneel. Het probleem is niet alleen dat puur kwantitatieve veranderingen het vermogen van de jongleur te boven gaan (of zelfs maar dat de complexiteit evenredig toeneemt). Het echte probleem is dat groei voorbij een zeker punt een fundamentele, kwalitatieve verandering in de aard van systemen teweegbrengt. (We zijn nu overgestapt van complexiteit naar complexe adaptieve systemen.)

Meer in het bijzonder leidt die groei tot wat wetenschappers ‘chaos’ noemen. Het wordt een systeem dat door zo veel niet-lineaire terugkoppelingslussen wordt gekenmerkt dat zijn gedrag steeds ondoorgrondelijker en onvoorspelbaarder wordt. Het laat zich aldus steeds minder goed beheren, omdat we noch de timing noch de ernst van specifieke gebeurtenissen kunnen voorzien.

Complexe adaptieve systemen kunnen min of meer stabiel en robuust zijn, maar zoals de natuurkundige Per Bak waarschuwt: ‘Complexiteit is kritikaliteit.’* Het opvoeren van de complexiteit van een beschaving dwingt haar dus onvermijdelijk in de richting van het kritieke uiteinde van het spectrum. Dat betekent dat zowel de uitdagingen als de risico’s van het beheer van haar systemen zich beginnen op te stapelen.

Goed beschouwd kunnen complexe adaptieve systemen niet in de gebruikelijke zin van het woord gemanaged worden. ‘Een actor in een complex systeem beheerst vrijwel niets,’ stelt Scott Page, en toch ‘beïnvloedt hij vrijwel alles.´* Begrijpen hoe systemen zich gedragen, laat staan ze beheersen, tart het menselijk verstand. Zoals Meadows stelt werken ons verstand en onze taal lineair en sequentieel, terwijl systemen ‘allemaal tegelijk gebeuren’. (Zie de twee artikelen van Meadows in deze rubriek.) Dat is iets wat ons verstand te boven gaat:
“Systemen verrassen ons doordat onze hersens bij voorkeur netjes in enkelvoudige oorzaak-gevolg-relaties denken. We denken bij voorkeur aan één of hooguit een paar dingen tegelijk… Maar we leven in een wereld waarin voortdurend hele kluwens van oorzaken samenkomen die hele reeksen gevolgen voortbrengen.”*

Daar komt bij dat systeemgedragingen het resultaat zijn van diepe structuren, die niet begrepen of verklaard kunnen worden zonder de toevlucht te nemen tot geavanceerde modellen. Gangbare analysemethoden zijn nu eenmaal niet tegen de klus opgewassen. Maar, zoals het citaat van Meadows in de kolom hiernaast al duidelijk maakt, zelfs een ‘slimmere analyse’ kan geen partij bieden aan de ‘onherleidbare onzekerheid’ van systemen.

Volgens Meadows moeten we leren dansen met systemen.

.

Kort gezegd is de beperkte, feilbare mens gedoemd het beheer van complexe systemen te verprutsen. Wat hij niet kan begrijpen of voorspellen, kan hij in laatste instantie ook niet beheersen. Dus zit mislukking in het proces ingebakken.

De eentonige opeenvolging van financiële crises vormt daar een goede illustratie van. (Zie het bij de rubriek Ontwrichting geplaatste artikel ‘Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen’, door Bernard Lietaer e.a.) Het financiële stelsel is de belichaming van een chaotisch systeem, en generatie op generatie van uiterst getalenteerde, gemotiveerde en kapitaalkrachtige personen in zowel de publieke als de private sector slaagt er keer op keer niet in om te voorkomen dat bedwelmende zeepbellen in een vernietigende krach ontaarden – en dat ondanks de lessen van de economische geschiedenis die heel goed begrepen worden.* Uiteraard zijn zeepbellen, beurspaniek en kelderende koersen niet slechts het gevolg van intellectuele misvattingen, maar ook van andere menselijke tekortkomingen. Al zijn intellectuele misvattingen op zich al voldoende om praktisch falen te veroorzaken.

Ter illustratie: systeemanalisten hebben aangetoond dat topmensen in het bedrijfsleven, wetgevers en andere beleidsmakers vaak een diepgaand begrip hebben van het probleem dat moet worden aangepakt en dat ze er doorgaans op uit zijn het ook daadwerkelijk op te lossen. Met andere woorden, die topmensen zijn niet op zoek naar de makkelijkste uitweg. Desondanks zien ze dikwijls de oplossing over het hoofd omdat die contra-intuïtief is (dat wil zeggen, te ongewoon voor een lineair verstand). Zelfs wanneer ze heel accuraat het beste punt hebben vastgesteld waarop het systeem kan worden aangepast, dan nog, zo stelt Meadows, ‘sturen ze die verandering vaker wel dan niet de verkeerde kant op.’*

Met andere woorden, gewoonlijk reageren ze op een manier die het probleem verergert. Dit zie je bijvoorbeeld bij landbouwsubsidies die bedoeld zijn om kleinschalige boerderijen in stand te houden maar in werkelijkheid alleen de intensieve landbouw bevorderen.* Of bij het onbezonnen beleid dat financiële crises veroorzaakt en maar al te vaak gevolgd wordt door al even onbezonnen remedies die die crises alleen maar verergeren.

Doordat mensen met hun lineaire verstand niet goed in staat zijn om niet-lineaire systemen te doorgronden, trappen ze bovendien telkens weer in een hele reeks door Meadows beschreven ‘systeemvallen’, zoals daar zijn: symptomen voor oorzaken aanzien, beperkte rationaliteit, het zwartepietenspel, touwtrekken, de tragedie van de meent, beleidsweerstand, wegzakken in zwakke prestaties, competitieve uitsluiting, escalatie, verslaving en regelvermijding.*

De gevaarlijkste val van allemaal is fanatisme: de weigering om de waarden en doelen van het systeem te heroverwegen, ook al staan de resultaten inmiddels haaks op wat ze beogen of is hun uitwerking zelfs rampzalig.* Treurig genoeg is de kans dan ook levensgroot dat zij, die met het beheer van complexe systemen belast zijn, zich op manieren gedragen die de radertjes van het verval en een mogelijke ineenstorting juist smeren.

… dat moet wel averechts werken.

.

In chaotische systemen is de kans op een catastrofe in feite altijd aanwezig. De geleidelijke opeenhoping van kleine veranderingen kan een systeem over een onzichtbare drempel duwen en een snelle en radicale verandering teweegbrengen.

Wanneer overbevissing er bijvoorbeeld voor zorgt dat de visstand onder een kritisch doch niet-kwantificeerbaar niveau daalt, dan kunnen vissen zich niet langer voortplanten. Ook kunnen ogenschijnlijk onbeduidende oorzaken dramatische gevolgen hebben, bijvoorbeeld wanneer een geringe temperatuurstijging van het water in het oostelijk deel van de Grote Oceaan een El Niño ontketent die Zuid-Amerika met slagregens overspoelt en in andere delen van de wereld tot extreme weersomstandigheden leidt.

Bovendien betekent het feit dat complexe systemen over schakels en knooppunten beschikken, die via meerdere terugkoppelingslussen verbonden zijn, dat ze eerder aan uitwaaierende ontwrichting blootstaan. Anders geformuleerd, systemen die te nauw gekoppeld of te efficiënt zijn, zijn kwetsbaar en missen veerkracht. Daardoor kunnen stroomstoringen zich bijvoorbeeld door een hele regio voortplanten. Een storing in één sector legt de volgende plat en die weer een volgende, net zolang totdat het hele net het begeeft, en eenmaal plat is er een enorme inspanning voor nodig om het weer aan de praat te krijgen.

Erger nog, samenlevingen die met de dilemma’s van complexiteit worstelen, lopen ook nog eens het risico te bezwijken onder wat Homer-Dixon “gelijktijdige uitval” heeft genoemd.* Wanneer voorheen op zichzelf staande problemen tot een ‘problematiek’ samensmelten, wordt een maatschappij niet geconfronteerd met een of twee afzonderlijke uitdagingen, zoals in eenvoudiger tijden het geval was, maar met een zwerm van samenvallende struikelblokken die het vermogen van de samenleving om hier adequaat op te reageren, kan overweldigen (denk aan een catastrofe die met razende vaart over een planeet uitwaaiert die steeds nauwer gekoppeld is).

Beschavingen opvatten als chaotisch in de wetenschappelijke zin van het woord brengt allerlei hachelijke implicaties met zich mee. Zo zijn complexe adaptieve systemen stabiel totdat ze overbelast raken. Dan kan één verstoring te veel, of op het verkeerde moment, tot gevolg hebben dat het systeem vrijwel van de ene dag op de andere naar een staat van instabiliteit kantelt, met alle onvoorspelbare en zorgwekkende gevolgen van dien.

Zoals Will Durand ooit heeft opgemerkt: ‘Van barbarij naar beschaving duurt een eeuw; van beschaving naar barbarij kost maar een dag.’* Waaraan Niall Ferguson de conclusie verbindt dat de gebruikelijke kijk van historici op verval en ondergang – namelijk dat het om een relatief mild en geleidelijk proces gaat – te optimistisch is:
“Het is niet zo dat wereldrijken op grond van een of andere terugkerende en voorspelbare levenscyclus opkomen, heersen, neergaan en verdwijnen. Het zijn de historici die de imperiale Werdegang achteraf aan de hand van uiteenlopende overgedetermineerde oorzaken als een traag proces afschilderen. Eerder gedragen wereldrijken zich als alle complexe adaptieve systemen. Een tijd lang verkeren ze ogenschijnlijk in evenwicht. Om dan, bijna van het ene moment op het andere, ineen te storten… De overgang van voleinding naar vernietiging en vervolgens naar woestenij verloopt niet cyclisch. Die verloopt plotseling.”*

We hebben het hier over het Seneca-effect.

Op welk punt bevindt het klimaatsysteem zich eigenlijk?

.

De tweede implicatie is zelfs nog verontrustender: het zou zomaar kunnen dat hoogontwikkelde beschavingen zich niet laten hervormen. Complexe adaptieve systemen functioneren overeenkomstig hun eigen innerlijke dynamiek, die met het menselijk verstand slechts gebrekkig begrepen en door menselijk ingrijpen slechts gebrekkig beïnvloed kan worden. Wordt een beschaving eenmaal geplaagd door een reeks van hardnekkige problemen, dan zullen de meeste hervormingspogingen dus ofwel mislukken of de zaak er nog erger op maken.

Sterker nog, ironisch genoeg zou het weleens de hervormingspoging zelf kunnen zijn die de ineenstorting bespoedigt. Zo waren het perestrojka en glasnost die het kolossale bouwwerk van de Sovjet-Unie het laatste zetje gaven. En ontketende het bijeenroepen van de Staten-Generaal door Louis de XVI zowel de Franse Revolutie als zijn eigen gewelddadige dood en het einde van het ancien régime. Toen namelijk het krediet was opgedroogd dat nodig was om het schip van staat drijvende te houden en Louis XVI alle mogelijke administratieve remedies had uitgeput, zag de koning zich gedwongen de ‘deur voor politieke verandering’ open te zetten. Pas op dat moment begonnen ook andere factoren hun rol op te eisen – voedselschaarste, oude grieven, wrok en haatgevoelens jegens ‘les grands’ en de koningin, de verspreiding van een populistische ideologie gebaseerd op Rousseau’s Contrat Social, het voorbeeld van de Amerikaanse Revolutie, om zich heen grijpende woede en paranoia, en zo meer. Gezamenlijk stonden deze factoren er praktisch garant voor dat wat door die deur kwam geen gecontroleerde en geleidelijke overgang naar een constitutionele monarchie was, maar een vreselijke en bloedige revolutie.*

Zoals deze voorbeelden al aangeven, zijn de timing en het traject van ineenstortingen in diepste wezen onvoorspelbaar en onbeheersbaar. Vandaar dat het treffen van voorbereidingen om een ontwrichting te vermijden, of deze te beperken tot een milde en beheersbare transitie van de ene stabiele toestand naar een andere, weleens zo goed als onmogelijk kan zijn.

Wat niet wil zeggen dat planning zinloos is. Zoals elke generaal leert, maken oorlogsplannen weinig of geen kans het eerste treffen met de vijand te overleven, maar is planning niettemin toch een onmisbare voorbereiding voor de strijd. (Het is dus weer die vooruitziende blik die we nodig hebben.)

Wat dit wel betekent is dat een milde en geleidelijke transitie, die zich volgens plan voltrekt, uiterst onwaarschijnlijk is. Chaos maakt namelijk korte metten met de menselijke pretentie heer en meester te zijn over het historisch proces.

…en dat wil er natuurlijk niet in.

.

Samenvattend is complexiteit, de essentie van elke beschaving, volledig afhankelijk van een onafgebroken input van fysieke, intellectuele en morele energie, zonder welke een beschaving niet overeind kan worden gehouden. Maar zelfs dat is niet genoeg. Voor zover het überhaupt mogelijk is, vereist het beheer van een complex systeem ook behoedzaamheid – dat wil zeggen, beoordelingsvermogen, omzichtigheid, een vooruitziende blik en zelfbeheersing.

Het echte product van ware systeemanalyse bestaat dan ook niet uit oplossingen maar uit wijsheid. Te weten, het inzicht dat overmatige complexiteit kostbaar en hachelijk is en management in de zin van beheersing onbereikbaar. Dit zou ons tot de visie moeten brengen dat de juiste (of enige) manier om een beschaving te ‘beheren’ gelegen is in het verhinderen dat ze te complex wordt – wat neerkomt op het opzettelijk inbouwen van belemmeringen, overtolligheid en veerkracht, zelfs als dat ten koste gaat van de macht, vrijheid, efficiency of winst, die we anders door middel van een grotere complexiteit hadden kunnen verwerven. Om nog even terug te komen op onze financiële metafoor: om financiële crashes te vermijden, moet men om te beginnen zeepbellen voorkomen door lang voordat het feestje uit de hand loopt de punchbowl met krediet van tafel te halen. Wijsheid bestaat er dus in ‘onmatige grootsheid’ welbewust af te wijzen.

Hoewel van nature slim, zijn mensen helaas niet ook begiftigd met een aangeboren wijsheid, en al helemaal niet in menigtes.* Dus in plaats van grootsheid af te wijzen streven ze er juist naar, en stuit elke poging de punchbowl tijdig weg te trekken op hevig verzet. Het is zeker denkbaar dat we ooit zullen leren het beter te doen. Want tenslotte weet elke tuinder dat weloverwogen snoeien (anders gezegd, het verlagen van de complexiteit van de bomen) de gezondheid en opbrengst van zijn boomgaard ten goede komt. Dus waarom houden we de groei van onze beschaving niet net zo in toom en snoeien we het niveau van complexiteit zover terug dat we veerkracht en duurzaamheid bereiken?

Helaas hebben we dat nog nooit gedaan. Eerder lijkt de mensheid gedoemd keer op keer dezelfde fouten te maken, aangezien ‘dezelfde hartstochten’ onvermijdelijk ‘dezelfde resultaten’ opleveren. Dus moeten we uitzoeken wat de mens precies weerhoudt om de wijsheid aan de dag te leggen die zijn beschaving voor verval en ineenstorting behoedt.

…dan leren we misschien ontgroeien.

“Soorten, mensen, bedrijven en overheden zijn allemaal complexe entiteiten die moeten zien te overleven in dynamische omgevingen die zich gaandeweg ontwikkelen. Hun vermogen om dergelijke omgevingen te begrijpen is per definitie beperkt… Deze grenzen [aan begrijpen] vormen een fundamenteel kenmerk van [alle complexe] systemen [en] kunnen net zo min door slimmere analyses worden overwonnen als dat wij in staat zijn om harde fysiologische beperkingen te doorbreken, zoals bijvoorbeeld ons onvermogen om sneller dan het licht te reizen. Dat is de reden waarom de dingen spaak lopen.”
Paul Ormerod*

“Zelforganiserende, niet-lineaire terugkoppelingssytemen zijn inherent onvoorspelbaar. Ze zijn niet beheersbaar. Ze kunnen uitsluitend in de meest algemene zin begrepen worden… Van de kwantummechanica tot de chaostheorie stuurt de wetenschap zelf ons in de richting van onherleidbare onzekerheid.”
Donella H. Meadows*