Waar ik het over heb als ik het over piekolie heb

GERTJAN COBELENS
Artikel speciaal geschreven voor 4eco
.

Het motto van deze website is: ‘Wat we moeten weten, wat we kunnen doen, wat we mogen hopen?’ Voor de rubriek Energie is mij de eer te beurt gevallen het stof te mogen blazen van een oud en nogal verguisd concept dat piekolie wordt genoemd. Ik zal bekijken wat de relevantie hiervan is voor onze huidige problemen. Daarbij beperk ik me nu vooral tot het eerste deel van het motto:  ‘Wat we moeten weten?’ Wat we kunnen doen en wat me mogen hopen is het onderwerp van een volgende artikelenreeks.

In de zes artikelen die volgen heb ik ervoor gekozen het onderwerp piekolie vanuit zoveel mogelijk invalshoeken te benaderen en zijpaden niet te schuwen. Soms zijn dingen immers gewoon te interessant of te leuk om niet te weten. Daarom beginnen we met een lange aanloop.

Het eerste artikel gaat over grondstoffen. Het behandelt de dynamiek van de grondstoffenwinning, de stijgende kosten ervan en onze neiging om ons grondstoffenfonds er zo snel mogelijk doorheen te jagen.

Het onderwerp van het tweede artikel is energie. Dit artikel handelt over de vraag wat energie precies is, wat voor soorten energie er bestaan, hoe de wetten van de thermodynamica eruit zien en wat er te zeggen valt over kwesties als efficiency, innovatie, substitutie en de mogelijkheid het energieverbruik van economische groei te ontkoppelen.

Artikel nummer drie behandelt het thema van de energieslaaf. Dit concept is bedacht om inzichtelijk te maken hoe fundamenteel industriële samenlevingen afhankelijk zijn van de arbeid die door (fossiele) energie verricht wordt. In dit artikel probeer ik een aanzet te geven tot een ‘fossiele’ arbeidswaardetheorie.

Het vierde artikel gaat over olie. Over het ontstaan en de exploitatie ervan, over haar functie in ons dagelijks leven, over de geboorte van de olie-industrie en de rol die olie in het (geo)politieke wedervaren van de afgelopen eeuw heeft gespeeld.

Het vijfde artikel gaat over piekolie. Het laat zien hoe de Amerikaanse geoloog M. King Hubbert al in de jaren dertig van de vorige eeuw serieus over piekolie begon na te denken, welke methoden hij ontwikkelde om zijn theorie te onderbouwen en wat de voorspellende waarde van zijn concept is. Ook bekijk ik hoe zijn opvolgers zijn aanpak aangepast en gemoderniseerd hebben en ga ik diep in op de Amerikaanse ‘schalierevolutie’.

Artikel zes betreft de economie van piekolie. Het begint met een korte reis door de krochten van een tegendraads economisch denken, waarin niet arbeid, kapitaal of innovatie maar energie centraal staat. Via een uitgebreide behandeling van de EROI-ratio van Charles Hall eindig ik met de groeiparadox van piekolie.

In dit openingsartikel geef ik nog drie afleveringen ‘vooraf’ voordat de reeks van zes artikelen feitelijk begint.

De voornaamste relevantie van piekolie ligt waar je die misschien het minst zou verwachten.

.

Een hele artikelenreeks over piekolie? Dat is zo jaren nul, hoor ik u denken. Olie is er in overvloed, dat is nu juist het probleem. En zou ze opraken, des te beter, want we moeten juist overstappen op duurzame energiebronnen, en die zijn oneindig, dus waar hebben we het over?

Het idee dat een piek in de oliewinning een afschrikwekkend vooruitzicht is, maakt inderdaad een knap gedateerde indruk. We leven nu ruim tien jaar na de grote ‘piekolieschrik’ van 2007-2008. Toen buitelden bezorgde en soms ronduit apocalyptische rapporten over elkaar heen. Nu is het narratief rond piekolie radicaal gekanteld. Als het begrip nu nog weleens valt, dan is het in de vorm van een piek in de vraag, niet in het aanbod, òf als een nuttige prikkel voor een versnelde transitie naar duurzame energie.

Kort gezegd is enerzijds het beeld ontstaan dat de wereld in olie zwemt, dat we met de ‘schalierevolutie‘ in de Verenigde Staten en de verbreiding van die revolutie over de wereld de komende decennia over meer olie beschikken dan we ons raad mee weten.

Anderzijds is er het narratief dat we ons in de eerste fase bevinden van een fundamentele energie- en transportrevolutie. De kosten van zonne- en windenergie dalen spectaculair en hun energierendement stijgt snel. Ook de prijs van lithium-ion-accu’s daalt gestaag, terwijl hun energiedichtheid voortdurend toeneemt. Dit legt de basis voor een snelle elektrificatie van grote delen van het transport en van uiteenlopende industriële productieprocessen.

Het gevolg zal juist een piek in de olievraag zijn – dus dat de behoefte nu zijn hoogtepunt heeft bereikt – wat op termijn de doodssteek voor het oliewezen zal betekenen.

De vraag is natuurlijk of beide beelden kloppen. Over de schalierevolutie en de olievoorziening kom ik uiteraard uitgebreid te spreken. De energietransitie is echter het onderwerp van een volgende artikelenreeks. Als ik me er één opmerking over mag permitteren: natuurlijk staan we nog maar aan het begin van die transitie en is het veel te vroeg daar nu al conclusies aan te verbinden. Maar neem je de moeite het rapport Talk Is Cheap (2017) van Friends of the Earth, Oil Change, het WWF en de Sierra Club door te bladeren, of door de BP Statistical Review of World Energy 2018 te scrollen, dan wordt snel duidelijk dat er voor uitbundig optimisme weinig ruimte is.

Een kleine greep: in 2016 investeerden de G20-landen nog altijd 2,5 keer meer in fossiele energie dan in duurzame. En hoewel het aandeel fossiele brandstoffen in de mondiale energiemix de afgelopen 20 jaar is gedaald – van 87 naar 86 procent – is het gebruik van olie en gas tussen 2010 en 2016 in absolute termen zo’n 2,5 keer sneller toegenomen dan wind- en waterkracht, en zo’n 5 keer sneller dan zonne-energie. Ook zijn de investeringen in duurzame energie sinds 2011 gestagneerd op net boven (2011, 2014, 2015) of net onder (2012, 2013, 2016) de 300 miljard dollar per jaar, terwijl een soepele transitie volgens Richard Heinberg en David Fridley in Our renewable Future (2016) een investering vergt die tien keer zo hoog ligt.

Volgens Bloomberg New Energy Finance (zie figuur 1) kwamen die investeringen in 2017 op net iets meer dan 300 miljard dollar uit, ongeveer evenveel als in 2011.

Figuur 1: Investeringen in duurzame energie wereldwijd vanaf 2004 tot en met 2016 (in miljarden dollars). Bron: Bloomberg New Energy Finance.

Nog weinig reden dus om tevreden achterover te leunen.

.

De afgelopen eeuw is olie niet bepaald een onverdeelde zegen gebleken. Weliswaar was de materiële vooruitgang van de afgelopen zestig, zeventig jaar zonder de ontzaglijke hoeveelheden goedkope, kwalitatief hoogwaardige energie niet mogelijk geweest. Toch heeft olie zich ook tot een vloek ontpopt. Het overvloedig gebruik van olie en andere fossiele brandstoffen heeft niet alleen geleid tot klimaatverandering, grootschalige aantasting van het milieu en hoge concentraties fijnstof. Het leidde ook tot corrupte en autocratische regimes, tot geopolitieke ontwrichting – oorlogen zelfs – en tot economische problemen, zowel  in landen die eenzijdig afhankelijk zijn van de oliewinning als in landen die juist niet over eigen fossiele energiebronnen beschikken.

Olie en de economie zijn de vorige eeuw, aldus John Urry in Societies Beyond Oil (2013), in een innige maar ook bijkans dodelijke omhelzing verstrengeld geraakt. Daarvan is het lastig afkicken. Dat afkicken, de energietransitie dus, is zoals gezegd het onderwerp van een volgende artikelenreeks.

Tegelijk ligt de voornaamste relevantie van het onderwerp piekolie juist in het welslagen van die transitie. Je kunt die relevantie zelfs in de vorm van een paradox gieten: krimpt de olievoorziening op korte termijn, dan krimpt ook de kans op een snelle energietransitie.

Er zijn verschillende redenen waarom een vroege oliepiek een snelle energietransitie in de wielen rijdt.

Ten eerste zijn wind- en zonne-energie in energietermen gesproken nog niet in staat zichzelf te bedruipen. Op dit moment zijn we op fossiele energie aangewezen om bijvoorbeeld ijzererts voor windturbines te delven en die turbines te bouwen, te transporteren en op hun plek te zetten. Neemt de hoeveelheid olie waarover we beschikken plots af, dan slinkt ook het vermogen om duurzame energiebronnen te installeren.

Ten tweede – vindt de piek in het aanbod van olie plaats voordat de vraag naar olie is gepiekt, dan is dat weliswaar goed nieuws voor het klimaat, maar heeft die piek enorme repercussies voor het financiële systeem en de economie. De crisis die hier het gevolg van kan zijn, beperkt ons vermogen om de kosten van een snelle transitie te dragen.

De derde en belangrijkste reden is wat wel omineus de energieval wordt genoemd. Daarover gaat de laatste aflevering van deze inleiding bij de zes energie-artikelen.

Hoe je het ook went of keert, afkicken gaat altijd van au.

.

Er is nog een derde manier waarop een soepele transitie met een teruglopend olieaanbod in botsing kan komen. Aan hernieuwbare energie kleeft namelijk een geniepigheidje waarover je zelden iemand hoort. Bij hernieuwbare energie moet je het overgrote deel van de energie-investering vooraf doen. Voordat een windturbine elektriciteit kan opwekken moet-ie immers eerst gebouwd, vervoerd en geïnstalleerd worden. En deze eigenschap kan zomaar leiden tot wat wel de energieval wordt genoemd.

Stel, de wereldbevolking beschikt over 100 energie-eenheden en we weten dat we volgend jaar, en elk jaar daarna, over twee energie-eenheden minder gaan beschikken, bijvoorbeeld als gevolg van een piek in de oliewinning of een gereglementeerde uitfasering van fossiele brandstoffen. En stel dat we dat jaarlijkse tekort met hernieuwbare energie willen aanzuiveren. Dan stuiten we op iets erg onaangenaams.

Laten we er voor het gemak vanuit gaan dat het lukt om binnen een jaar een reeks gigantische zonneparken te bouwen om die twee ontbrekende energie-eenheden aan te vullen. En laten we er voor het gemak ook vanuit gaan dat die parken een levensduur hebben van 30 jaar en een zeer gunstig netto-energierendement van, zeg, 20:1 (dat wil zeggen: je moet dus één eenheid energie investeren om er 20 op te wekken).

In die periode van 30 jaar levert dat park dus 60 energie-eenheden op. Aangezien je één energie-eenheid moet investeren om er 20 op te wekken, bedraagt je totale energie-investering dus 3 energie-eenheden. Verder nemen we aan dat je er daarvan 2,5 vooraf kwijt bent en het restant aan onderhoud en ontmanteling. Dan is het resultaat dat je over een jaar niet terug bent bij 100 (de 98 resterende energie-eenheden plus de 2 die je hebt bijgebouwd), maar dat je slechts 97,5 (98 + 2 – 2,5) energie-eenheden overhoudt, minder dus dan wanneer je niets had gedaan. En dit proces herhaalt zich jaar na jaar.

Je kunt proberen de val te slim af te zijn, bijvoorbeeld door in het eerste jaar geen 2 energie-eenheden bij te bouwen maar 4,5, zodat je direct voor het verlies compenseert. Maar dan hou je na een jaar nog maar 96,875 (98 + 4,5 – 5,625) eenheden over.

Je kunt ook de levensduur van het park terugbrengen van 30 naar 20 jaar. Dan lijkt het probleem opgelost, maar vergeet je dat ook het totale netto-energierendement van het park met een derde daalt en blijft de uitkomst dus hetzelfde.

Je kunt dat hele bijbouwen schrappen en je uitsluitend op energie-efficiency richten, bijvoorbeeld door op grote schaal gebouwen te isoleren. Maar ook voor isoleren en andere technische oplossingen geldt dat de energiekosten voor de energiebaat uitgaan. Dus ben je op de korte termijn opnieuw slechter af dan wanneer je niets zou doen.

Kortom, draag je de energietransitie een warm hart toe, dan kun je maar beter weten hoe het met piekolie zit. En om daar meer over te kunnen zeggen, moeten we bij het begin beginnen.

Olie is een grondstof. En net als alle andere grondstoffen is olie onderworpen aan een dynamiek van winning en uitputting.

.