Ons geld, @nder geld 1: Ons geld deugt niet

JAN VAN ARKEL*

Om de rol van geld in de economie te begrijpen, moeten we eerst naar de basis: wat is geld precies?* Om te beginnen is geld een rekeneenheid, een soort maatstaf. Geld maakt ruilen van goederen mogelijk door ze vergelijkbaar te maken. Veel economen menen dat geld gebruikt kan worden als een getrouwe maatstaf van welvaart omdat het bedrag dat mensen bereid zijn om voor iets te betalen de sterkte van hun voorkeuren zou weergeven. De functie van geld als een algemene rekeneenheid volgt uit die aanname van vergelijkbaarheid. Het is het type ‘rationaliteit’ dat denkt dat alle dingen vergelijkbaar worden zodra men in staat is te zeggen hoeveel ze waard zijn. Dit is de kernmentaliteit van de economische wetenschap en van de geldsamenleving.

Een tweede functie is die van ruilmiddel. Die dient om de beperkingen van ruilhandel te overwinnen. Bij directe ruil moet wat twee mensen begeren en te bieden hebben precies met elkaar corresponderen – een bakker die worst wil ruilt met een slager die brood wil. Maar zo goed sluiten vraag en aanbod meestal niet op elkaar aan. Er is dus een tussenstation nodig, het ruilmiddel geld.

De formule P G P laat de stappen zien waarbij geld als middel voor ruil wordt gebruikt. P staat voor product (goederen), iets wat te koop staat. G staat voor geld. In de volgorde P G P zie je dus de stappen van iemand die in de economie begint met een of meer producten, deze producten verkoopt voor geld en vervolgens het geld gebruikt om een of meer andere producten te kopen. Het doel van dit alles is het verwerven van een product.

Behalve als rekeneenheid en ruilmiddel, heeft geld ook nog de functie om er mee te sparen, of het op te potten. Of liever gezegd, geld heeft bovendien de functie van een opslag van koopkracht. Je kunt geld bij je houden om het pas later te besteden. Dit maakt het mogelijk te bepalen wannéér je je koopkracht aanwendt.

Veel macro-economische problemen (problemen die de economie als geheel beïnvloeden) zijn op deze derde functie terug te voeren. Want als mensen hun koopkracht aanhouden, besteden ze niet. En als ze hun geld niet besteden, dan verdienen andere mensen en bedrijven niet. Als mensen bijvoorbeeld een toekomst verwachten van armoede en van bezuinigingen door de overheid, zullen ze allicht proberen geld te bewaren voor de tijd dat ‘de nood aan de man komt’. Maar door dat te doen, brengen ze de ‘omloopsnelheid van het geld’ terug, daalt de som van de vraag naar goederen en diensten die in de samenleving te koop zijn, en zakt ook het nationale inkomen in. Waar men báng voor was – zware economische tijden – leidt zo tot daden die deze zware economische tijden veroorzaken. Het is een ‘self-fullfilling prophecy’, zoals de Engelsen zeggen.

Het valt dus op dat de ‘ruilmiddel’-functie en de ‘opslag van koopkracht’-functie van geld haaks op elkaar staan.

In de vorm van een voorraad van waarde of koopkracht kan geld geleend of uitgeleend worden. Met krediet kunnen leners hun aankopen eerder doen, maar dat kost ze wel wat, namelijk de rente die betaald moet worden aan degenen die het geld uitlenen.

Het belangrijke gevolg van deze derde functie is dat het de verhouding tussen middel en doel omdraait. In de vroege economie ruilden grote aantallen mensen met elkaar om andere goederen te verkrijgen. Tegenwoordig is het niet meer te doen om aan goederen te komen maar om het verkrijgen van meer geld. Als in de basis van het levensonderhoud voorzien is, draait het verder vooral om geld. Het meeste geld dat in omloop is, wordt ingezet om aan meer geld te komen.

De formule is nu G P G+ geworden, waarbij G+ verschilt van G. G+ is meer geworden dan G en dat was ook de bedoeling.

Geld accumuleren is een doel op zichzelf geworden. Als iets een doel op zichzelf wordt en de overhand krijgt over alle andere doelen, noemt men de mensen die hierop gefixeerd zijn ‘verslaafd’. Het klopt aardig als we zeggen dat de huidige maatschappij gerund wordt door geldjunkies. Uit de psychiatrische literatuur weten we hoe destructief het is als het volgende shot voorrang krijgt boven al het andere. Is de persoon uit het volgende citaat zo anders dan een gewone verslaafde? Hij zegt:

‘Ik was vermoedelijk een van de grootste wisselkoershandelaren in de wereld, de banken inbegrepen. Het was erg uitputtend want het was toen al een 24-uurs-markt. Wanneer ik ging slapen, wekte ik mezelf elke twee uur om de markten na te gaan als die open gingen: Australië, Hong Kong, Zürich en Londen. Mijn huwelijk ging eraan.’*

Geld maken had voorrang boven alles en dat belette hem, mogen we aannemen, om zijn emotionele leven op partner en gezin af te stemmen – hij stemde af op de geldmarkten en zo liep zijn huwelijk op de klippen.

In de geldmarkten zette de evolutie van de geldomloop dus een nieuwe stap. Het is nu zonder tussenkomst van product (of dienst):

G G+

Zo blijkt er een vierde functie van geld bij te zijn gekomen: die van niet-productieve geldvermeerdering en speculatie. En die roept meteen een vijfde functie op: die van geld bij je houden om je tegen speculatie te kunnen verdedigen. Dat kan gelden voor bedrijven maar ook voor landen.*

Er is dus een sector opgekomen die geen directe connectie meer heeft met het produceren van welk tastbaar product dan ook, maar die zich, in plaats daarvan, uitsluitend bezig houdt met geld an sich. En we kunnen gerust stellen dat de financiële sector nu de dominante economische sector is geworden. Eerst kwispelde de hond met zijn staart. Nu laat de staart de hond kwispelen.

Als we dit beter willen begrijpen, moeten we het hebben over geldschepping. Die is tegenwoordig het werk van particuliere banken.

In deze sector is de kern van de zaak dat banken die krediet verlenen (geld uitlenen) zelf het geld scheppen dat ze verstrekken. Geld wordt niet gedekt door goud of door de spaartegoeden bij de bank. Het wordt gedekt door de overeenkomst van de bank met de klant om de bank het bedrag met rente terug te betalen. Met andere woorden, het uitgeleende geld wordt gedekt door schuld.

Wanneer een bank geld uitleent schrijft men op de zijde van de balans waar de bezittingen (activa) staan dat er een nieuwe lening aan een klant is verstrekt. Op zijde van de balans met de verplichtingen (passiva) komt hetzelfde bedrag op de rekening van de klant te staan. De klant kan het besteden, bijvoorbeeld door een huis te kopen. Er is nu nieuw geld in omloop gebracht. Dit staat al elders grafisch afgebeeld op 4eco.

Omgekeerd gaat het ook zo. Als de klant de bank terugbetaalt, wordt het geld op de zijde van de balans waar de bezittingen van de bank staan in mindering gebracht. De lening, als bezit van de bank, is dan uitgewist. Tegelijk gaat het saldo op de rekening van de klant die de lening heeft terugbetaald met dat bedrag omlaag. De verlaging van het saldo op de rekening van de klant is de (oude) storting van de bank die zojuist is gekrompen. Het gecreëerde geld en de bezittingen van de bank zijn samen verminderd.

Zo eenvoudig is het.

95-97 procent van het geld dat in omloop is, wordt tevoorschijn geleend door de banken op basis van de verwachting dat ze het in de toekomst met rente terugkrijgen. Echter, het betalen van rente bovenop het terugbetalen van de lening is op de lange duur alleen mogelijk als inkomens blijven groeien. Het schuldgeldsysteem vooronderstelt en vereist groei in de economie om in stand te kunnen blijven. Het is door en door onduurzaam.*

De implicaties hiervan zijn al een hele tijd duidelijk. De banken en de financiële sector hebben er belang bij om het aanbod van geld en krediet uit te breiden en hun eigen rijkdom te laten groeien door samengestelde rente (rente op rente) te ontvangen (een vorm van exponentiële groei). De vereisten van de financiële sector staan daarmee op ramkoers met de concrete economie die op een eindige planeet niet oneindig kan groeien. Dit werd in de jaren ’20 van de vorige eeuw al naar voren gebracht door Frederick Soddy, nobelprijswinnaar in de scheikunde. Economen vertelden hem fijntjes dat hij niet wist waarover hij het had.*

Er wordt onder economen nog steeds stevig gediscussieerd over de gevolgen van een op schuld gebaseerd geldsysteem. De gangbare economen beweren dat lenen en uitlenen de koopkracht simpelweg doorschuift van de uitleners naar de leners – en weer terug als de uitleners worden terugbetaald. Op die manier, stellen ze, verandert lenen en uitlenen de koopkracht niet echt; er is gewoon sprake van herverdeling.

Dit gaat voorbij aan het feit dat banken nieuw geld creëren wanneer ze krediet schepen. Dat betekent namelijk dat banken daadwerkelijk nieuwe vraag scheppen en dat het geld rentedragend wordt. Zulke neutrale tussenpersonen zijn de banken dus niet.

Bernard Lietaer maakt met zijn mede-auters onderscheid tussen zes verschillende effecten van geld op duurzaamheid. Het eerste is de versterking van cycli van hoog- en laagconjunctuur. Dit is schadelijk voor iedereen, inclusief de banken zelf en het milieu. Effect nummer twee is het kortetermijndenken dat voortkomt uit de discounted cashflow. Duurzaamheid, wat iets is voor de lange termijn, krijgt zo nooit een kans. Hiermee hangt (nummer drie) de ingebakken groei samen. Het proces van rente op rente legt exponentiële groei op aan een economie die deel is van een eindig (eco)systeem. (Wij blijven moeite houden te begrijpen wat exponentiële groei eigenlijk inhoudt en dat komt ons nu duur te staan.) Het voortgaande proces van concentratie van rijkdom, oftewel de zich verdiepende ongelijkheid, brengt een breed scala van problemen met zich mee die zowel het voortbestaan van een gezond milieu als de democratie op het spel zetten. Tegelijk wordt de saamhorigheid – ons sociale kapitaal – verder uitgehold doordat de markten bezit nemen van steeds nieuwe terreinen van ons leven. Ziedaar effect vier en vijf. Nummer zes is de psychologische aantrekkingskracht van geld, die verslaving (het onderwerp van de derde artikel in deze serie). Dat alles om geld draait, versterkt de eerste vijf oorzaken nog eens. In het artikel Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen geeft Lietaer vervolgens nóg een dwingende reden om ons aan te passen vanuit een volkomen andere invalshoek: die van het geldsysteem als kwetsbaar complex systeem. Dat kun je dus ook lezen op 4eco.

Zoals het nu gaat, worden door dit systeem de rijken rijker en moeten de armen steeds harder werken en kunnen we onze problemen niet oplossen. De financiële sector overschrijdt bovendien nu al de ecologische grenzen.

Het woord krediet komt van het Latijnse woord voor vertrouwen. En daar gaat het bij geld uiteindelijk om: vertrouwen.* Bij veel vertrouwen kan er veel krediet verleend worden en is de geldschepping dus hoog. In jargon heet dit: er is een hoop liquiditeit. Vertrouwd men er niet meer op dat er terugbetaald gaat worden, dan is er sprake van een vertrouwenscrisis en ‘droogt’ de liquiditeit op.

Het gaat hierbij zowel om vertrouwen in de algemene marktcondities (macro) als om het onderlinge vertrouwen tussen de uitlener en de lener (micro). Er is groepsdynamiek en er zijn persoonlijke omstandigheden. Bij een periode waarin het vertrouwen bloeit doet zich een belangrijk probleem voor. Dan is er nogal eens een hoog niveau van misdrijven, fraude en onnozelheid en die komt aan het licht in de aansluitende crisisperiode.

Als we dit aspect  hier buiten beschouwing laten, zijn er nog heel wat manieren om de risico’s in de verhouding tussen de ontvanger en degene die het geld verstrekt te managen. Het begrijpen van de technieken om risico’s te managen is de sleutel tot het begrijpen hoe de financiële sector werkt. Uitlenen en lenen is overduidelijk een riskante bezigheid omdat omstandigheden veranderen, mensen zichzelf overschatten en terugbetaling misschien niet mogelijk is. Een van de sleutelelementen in financiële verhoudingen is dan ook: bij wie worden de risico’s neergelegd?

We kennen allemaal de term woekerrente wel en die vinden we bij ongelijke machtsverhoudingen. Daarbij wordt de situatie door de woekeraar uitgebuit. Bij woekerrente leggen de uitleners gewoonlijk het risico bij de lener. Dat doen ze met het onderpand. Dat is een eigendom dat door de lener verspeeld wordt als hij of zij de afbetaling en de rente niet volgens contract kan voldoen.

Er kan ook een meer gelijkwaardige verhouding zijn waarbij de risico’s worden gedeeld. Als de ontvanger van het kapitaal in zijn of haar zakenavontuur geld verliest, wordt in dat geval het verlies gedeeld met de verstrekker van het kapitaal.

In de financiële sector vinden we allerlei verschillende specialistische instellingen die elk op eigen wijze allerlei financiële risico’s ‘managen’. Daar is de verzekeringssector nu eenmaal voor, maar ook andere financiële dienstverleners begeven zich op dat terrein. Neem ‘future markets’, waar het gaat om afspraken over het kopen en verkopen van goederen voor een bepaalde prijs op een bepaald moment in de toekomst. Dienstverleners scheppen de mogelijkheid om daaraan mee te doen. Dat kan heel handig zijn voor een boer die zekerheid wil hebben over de prijs waarvoor hij zijn oogst over een half jaar kan verkopen. Maar met het scheppen van zo’n zinvolle mogelijkheid, haal je je soms een totaal andere werkelijkheid op de hals. Zo ook hier. Degenen die de ‘future-markt’ opgaan zijn bijna nooit producenten die bezig zijn met het managen van hun risico’s. Het zijn integendeel zeer grote financiële instellingen die actief op iets gokken, zoals op de wisselkoersen van vreemde munteenheden.*

Het is in principe een nuttige dienst, maar de markt heeft er eerder een casino van gemaakt.

Stel je een stabiele financiële sector voor. Daar verwacht je dat voorzichtigheid bij leningen en andere risicovolle financiële transacties voorop staat. Dat staat natuurlijk ook in allerlei handleidingen: check degene die een lening vraagt grondig. Dat vereist bij een hypotheek antwoorden op vragen als: Heeft hij of zij voldoende inkomen, een vaste baan, een goede reputatie, enzovoort?

Het probleem is nu dat de voorzichtigheid overboord gaat ten tijde van zogenaamde zeepbellen. Om zeepbellen te begrijpen, moeten we de verleiding begrijpen die uitgaat van wat in de geldwereld ‘leverage’, of hefboom, heet.

Met een hefboom kun je enorm veel geld verdienen als de prijzen van goederen stijgen. Je koopt bijvoorbeeld voor 100 miljoen euro ergens een voorraad van. Dat doe je met 1 miljoen van jezelf en 99 miljoen die je leent. Laten we aannemen dat de waarde van de voorraad met 2 procent stijgt. Dan wordt die waarde dus 102 miljoen euro. Je verkoopt het zaakje tegen die prijs en betaalt de 99 miljoen terug met daarbij 1 miljoen als dank voor het lenen. Zelf heb je je geld daarmee verdubbeld van 1 naar 2 miljoen.*

Lukt dit, dan ben je natuurlijk in alle staten. Dat wil je nog een keer doen. En daarbij verliezen mensen alle voorzichtigheid uit het oog. Als iedereen ervan uit gaat dat de prijzen in de markt zullen blijven stijgen, gaan ze op basis daarvan geld lenen en speculeren. En omdat vele anderen dat ook doen, die dan dus met elkaar concurreren, gaan de prijzen omhoog, zodat we weer met een ‘self-fulfulling prophesy’ te maken hebben. Totdat er een grens bereikt wordt en de zeepbel knapt.

We zien dit vaak gebeuren in de vastgoedbranche.* Economische ontwikkeling moet nu eenmaal letterlijk ergens plaats hebben. Bepaalde plaatsen zijn geschikt voor de bouw van huizen, bedrijven, kantoren en infrastructuur. De waarde van die plaatsen stijgt – rente en pacht stijgen ook, en er komt een vastgoedhausse op gang met dank aan de banken die voor geld zorgen. Met de voorzichtigheid bij het uitlenen is het in de euforie steeds meer gedaan. De bomen reiken immers tot in de hemel.

Groeiperioden worden aldus mogelijk gemaakt in een groeispiraal van gemakkelijk verkrijgbaar krediet dat in de economie besteed wordt, waardoor er vraag groeit, het vertrouwen stijgt en er nog gemakkelijker krediet wordt gevraagd en verleend.

In de goede, oude tijd van de jaren zestig van de vorige eeuw ging het hierbij om investeringen in tastbare zaken, zoals kapitaalgoederen die werden ingezet voor het maken van echte producten. Zo was er toen reële economische groei met stijgende inkomens en daarmee werden hypotheken en dergelijke dan weer keurig afbetaald. (Dat kwam voor een niet gering deel voort uit de beschikbaarheid van goedkope fossiele energie, zoals we elders op 4eco uitgebreid bespreken.)

Maar vertrouwen is gemakkelijk te verliezen en moeilijk te winnen.

Als men niet zoveel mogelijkheden meer ziet om winstgevend te investeren in de uitbreiding van de tastbare productie, terwijl er (door de opkoopoperaties van de centrale banken wereldwijd) veel kapitaal voorhanden is, beginnen mensen en instellingen die geld hebben om zich heen te kijken: welke mogelijkheden zijn er nog meer? Dat leidt tot het nemen van meer risico, wat een speculatieve spiraal op gang brengt.

Veelal ruilt men investeren in kapitaalgoederen in voor investeren in vastgoed. (De verhouding ertussen schijnt nu 1 op 4 te zijn!) Maar zelfs die ruimte is nu al lang niet meer genoeg. Eigenaardig genoeg zoeken velen nu hun heil in investeringen in kunst, pokemonplaatjes en natuurlijk in Bitcoins en zelfs in cryptokunst, oftewel NFT’s (non-fungible tokens) – beide laatste zijn op blockchain gebaseerde waarde-eenheden.*

De elektronische telecommunicatie heeft deze collectieve rages en malaises wereldwijd gemaakt en daardoor zijn ze veel moeilijker beheersbaar. Kende de lokale Rabobankmanager vroeger zijn kredietnemers nog persoonlijk, nu bevindt de klant zich aan de andere kant van de aardbol. Er is sprake van een groot verschil in de informatie over en weer, wat men asymmetrisch noemt. Dat wil zeggen dat sommige mensen veel beter geïnformeerd zijn dan andere. Dit zijn gewoonlijk de mensen met geld. Ze begrijpen beter wat er aan de hand is en kunnen daarvan profiteren.

In deze context leunen de minder geïnformeerden op het oordeel van rating agencies.* Bij de crisis van 2007-2008 hebben we gemerkt dat deze rating agencies fout zaten en zelfs omgekocht kunnen worden, waardoor er dus niet veel houvast overblijft. Veel financiële innovatie is erop gericht om risico’s juist te verdoezelen, zodat de meest kwetsbare en ongeïnformeerde deelnemers met de zwarte piet komen te zitten.

De financiële sector neemt tegenwoordig onverantwoorde risico’s (soms economisch, in elk geval sociaal/moreel) en begaat nog veel grotere misdaden, zoals miljoenen mensen tot hun schade ondervinden. Het is soms alleen dom maar vaak gewetenloos. Toch weten de grootste bedrijven dat de staat hen overeind zal houden, omdat de staat griezelt bij de gedachte dat alles als dominostenen om zal vallen. De piramide van onderling verbonden schulden is nu zo gigantisch dat we er onverbiddelijk aan vastgeketend zitten.

De transitie naar een duurzame toekomst is een nieuw terrein waar de financiële sector haar winst hoopt te halen. Dat gebeurde al met de koolstofkredieten voor grote bedrijven in Europa, die vanwege de gratis uitgifte slim inspelende bedrijven miljarden opleverde. In Nederland worden momenteel met de subsidies op zonne-energie door buitenlandse bedrijven honderden miljoenen verdiend.* Maar dat is nog maar het begin. De grote uitgaven aan duurzaamheid komen net op gang.* Het is dus helemaal de vraag of dat de duurzaamheid dichterbij brengt.

Stap voor stap gaat het met het financiële stelsel van kwaad tot erger.

Jan Rotmans, transitiehoogleraar en dwarsdenker, ziet drie grote weeffouten in het financieel-economisch systeem zitten.

Ten eerste zit er op de financiële sector geen rem. De financiële conglomeraten zijn zo groot en complex geworden dat vrijwel niemand het meer overziet. Bij grote banken weet volgens Rotmans de ene afdeling vaak niet wat de andere afdeling aan financiële producten ontwikkelt. De financiële sector is nu viermaal zo groot als de reële economie. De derivatenhandel groeide van 100 miljoen dollar in 1980 naar 100 miljard dollar in 1990, naar 100 biljoen in 2000 en heeft nu naar schatting een omvang van 1000 biljoen dollar, twintig keer de omvang van de wereldeconomie.

Ten tweede deugt de geldcreatie en het verstrekken van kredieten niet. We zagen hierboven al dat banken in goede tijden eigenlijk teveel geld verstrekken en in slechte te weinig. Hoe dan ook is de geldhoeveelheid geëxplodeerd en zijn er dus ook heel veel schulden die terugbetaald moeten worden. Het is een tikkende tijdbom.*

Ten derde wordt 95 procent van het geld gebruikt om meer geld mee te creëren in plaats van het in de reële economie te besteden. Na de crisis van 2007-2008 is er waanzinnig veel geld in banken en financiële instellingen gepompt. De beurskoersen klommen daardoor naar recordhoogten, maar de groeicijfers van de reële economie klommen niet mee. Het meeste geld gaat in derivatenhandel en projecten zitten die op heel korte termijn financieel rendement opleveren.

Er zit dus geen rem op, er is teveel geld in omloop en het geld wordt oneigenlijk gebruikt. Door dat weeffouten te noemen, weten we eigenlijk nog niets over de onderliggende oorzaak. Volgens Bernard Lietaer ligt die in de aard van ons geld. (Die aard komt later nog uitgebreid aan de orde.) Lietaer noemt als gevolgen nog de rente op rente op rente, het groeiende verschil tussen rijk en arm, de erosie van de sociale cohesie die daar het gevolg van is en simpelweg de enorme psychologische aantrekkingskracht van dit geld (het staat iets uitgebreider in noot 2 bij aflevering 4).*

Financiële deskundigen gebruiken in economie-opleidingen wereldwijd al lange tijd dezelfde (neoklassieke) boeken en modellen. Dat heeft een monocultuur in het denken opgeleverd. Rotmans windt er geen doekjes om: Ze zijn ‘dus allemaal op dezelfde wijze gehersenspoeld. Dit gebrek aan diversiteit leidt tot een naar binnen gerichte blik en tunnelvisie’.

In ons financieel-economisch systeem zijn financiële waarden belangrijker geworden dan sociale en ecologische waarden. Het financiële systeem is ziek. En er is geen medicijn. Er is na de crisis van 2007-2008 niets wezenlijk verbeterd, zodat het slechts een kwestie van tijd is voordat de volgende crisis zich aandient.

De vraag is niet meer hoe de politiek het oneigenlijk profiteren van publiek geld – zoals bij de zonnepanelen – kan voorkomen. De vraag is niet of de politiek wel het geld heeft om het financiële stelsel te stutten als de crisis opnieuw uitbreekt. De vraag wordt langzamerhand of de politiek überhaupt nog wel bij machte is op te treden. En die vraag vloeit weer voort uit de hamvraag: blijft het bestuur zelf wel overeind? Blijft er vertrouwen?

En daarbij moeten we naar de Verenigde Staten kijken, wereldmacht en hegemonisch eigenaar van de wereldmunt.

Want wat er in de Verenigde Staten gebeurt, gaat ons allemaal aan. De politiek is daar in een patstelling belandt die welk beleid dan ook, blokkeert.

Thomas Homer-Dixon, ons welbekend van het paradigmaserieboek Ten onder te boven en andere bijdragen op 4eco, gaf op 31 december 2021 in de Canadese krant The Globe and Mail* een uitgebreide analyse van hoe de Verenigde Staten kunnen verworden tot een fascistische staat. Dat hoeft volgens hem niet lang meer te duren. Het kan in een handvol jaren gebeurd zijn. Eerst geeft hij in zijn artikel diepte aan het nieuws dat we in onze kranten ook al lezen en dan trekt hij parallellen met wat de Weimar Republiek doormaakte, wat leidde tot de macht van Adolf Hitler. Het gaat natuurlijk om de herverkiezing van Donald Trump, alleen figureert Trump bij Homer-Dixon eerder als een tussenpaus, een wegbereider.

Homer-Dixon is ingenomen met het werk van de Engelse onderzoeker Jonathan Leader Maynard, die zich bezighoudt met het verband tussen ideologie, extremisme en geweld.* Een artikel over geld is niet de plaats om de hele gedachtengang uit de doeken te doen, dus ik houd het hier kort. Het gaat erom dat de Republikeinse Partij zich een ‘hardline-doctrine’ heeft eigen gemaakt en dat degenen die dat principieel niet kunnen verkroppen uit de partij worden gewerkt, terwijl mensen die normaal gesproken van zichzelf ‘redelijk’ zijn, nu worden meegezogen in die doctrine. Ze hebben hun ziel als het ware aan de duivel verkocht.

Die doctrine is dus een infrastructuur van ideeën en impulsen die iedereen onder druk zet om erin mee te gaan. Over een bepaalde drempel voedt politiek extremisme zichzelf, en duwt het de polarisatie naar een onomkeerbaar kantelpunt. Najaar 2022 zal een Republikeinse overwinning in de tussentijdse verkiezing de Amerikaanse politiek nog vollediger gaan verlammen dan nu al het geval is. En als Trump dan in 2024 zou terugkeren als president, wil hij zichzelf slechts rechtvaardigen en wreken. Dat is zijn hele programma.*

Cruciaal zal daarbij zijn of hij (of een andere Republikein) in die ambtsperiode de trouw van de strijdkrachten aan de publieke zaak zal weten uit te hollen. Dat is in zijn eerste ambtsperiode niet gelukt, maar dit hechte bastion zou in een tweede termijn best eens kunnen verkruimelen. Intussen geloven miljoenen Amerikanen dat ze door de wapens op te nemen voor Trump, juist de democratie verdedigen (net als Capitoolbestormers dat vinden).

Dan is het heel goed denkbaar dat de VS een fascistische staat worden. Als het zover komt is de kans levensgroot dat het land oorlog gaat voeren. Homer-Dixon haalt in dat verband de dappere Russische journalist Dmitry Muratow aan, die pas geleden de Nobelprijs voor de Vrede ontving (en nu gevangen zit). Muratow zei bij de ontvangst ervan: ‘Bij verlies van geloof in de democratie krijgen landen die het loslaten een dictator. En waar er dictators zijn, wordt het oorlog. Als we de democratie weigeren, stemmen we toe in oorlog.’*

Homer-Dixon eindigt zijn lange artikel met de suggestie dat Canada zich beter vandaag dan morgen kan gaan bezighouden met deze mogelijke ontwikkeling.* Bij zijn schrijven was er van het truckersprotest nog niets te bespeuren.

En wat moet Europa doen? Ik vraag me af of minister Wopke Hoekstra al bezig is met dit vraagstuk.

Als de VS inderdaad een fascistische staat worden, komt er een grote verschuiving in de geopolitieke wereldorde. De VS zijn dan lange tijd alleen met zichzelf bezig, en verliezen al doende hun dominantie. Dan raakt, denk ik, het vertrouwen in de dollar in de knel. Want wat heb je aan dollars als het land dat ze uitgeeft niet meer betrouwbaar is en afglijdt naar wanorde? Wie dollars heeft, zal er dus vanaf willen. Als iedereen dat tegelijk probeert, zal de koers ervan instorten. Dan zal blijken dat de VS veel meer schulden dan bezittingen hebben. Er komen claims die ze hooghartig zullen afwijzen, omdat ze nog in de illusie leven dat ze zelf de voorwaarden kunnen dicteren. Het land gaat failliet.*

In het artikel van Homer-Dixon blijft het land nog intact, maar het zou net zo goed in stukken uiteen kunnen vallen. Hij vermeldt tussen neus en lippen door dat er momenteel uitsluitend nog economische groei is in een twaalftal stedelijke gebieden!* (Dat zullen zoals Jane Jacobs het definieert, de kernsteden zijn met het gebied eromheen waar de vijf krachten gezamenlijk werken.) Mogen we aannemen dat in die steden degenen wonen die het minst ontvankelijk zijn voor de verleiding van de genoemde hardline-doctrine van de Republikeinen en die zich hun welvaart niet willen laten afpakken? Hun economische macht is aanzienlijk, maar zijn ze opgewassen tegen terreur? Als die grote steden zich niet zomaar gewonnen geven staan ze voor de keus om zich af te splitsen, wat waarschijnlijk burgeroorlog zal betekenen. Dan is het met de hegemonie van de dollar helemaal gedaan, want de twee delen waarin het oude Amerika uiteenvalt kunnen de oude dollar niet meer gezamenlijk ondersteunen.

Europa komt dan zonder machtsmiddelen van betekenis in een wereld vol dictators te staan. Laten we eens aannemen dat Europa de eenheid weet te bewaren, dan zullen we toch terugvallen naar een voor nu ongekend laag economisch niveau. We maken dan de stappen op het pad van economische ontwikkeling in omgekeerde volgorde door.

Voor die tijd is er nog sprake van een financieel systeem in overgang, waar de VS hun macht zo lang mogelijk zullen proberen te doen gelden. De VS laten banken in Europa nu voortdurend naar hun pijpen dansen. Ze hebben bijvoorbeeld greep op SWIFT (BIC), waar alle internationale transacties langs lopen en zetten die macht om in eisen. (Officieel is Brussel de standplaats van SWIFT, maar de grootste servers staan op Amerikaans grondgebied.) Europese bedrijven moeten zich momenteel aan sancties houden die de VS verzinnen, ook als Europa daar tegen is, anders worden ze uitgesloten van het bancaire verkeer met de VS, wat de meeste bedrijven zich (nu nog) niet kunnen permitteren.* Omdat Amerika de spin is in het financiële web, is dit een heel sterke hefboom, maar het laat ook zien dat het stelsel al onder zware spanning staat. Zware sancties tegen Rusland, zoals uitsluiting van SWIFT, tasten tegelijk het systeem als geheel aan en maken de greep van de VS zwakker. Ze schieten zo eigenlijk in eigen voet.

Als tenslotte de Amerikaanse macht instort en China zijn macht doet gelden, komt er nog meer dan nu de klad in de mondiale vrijhandel en moeten we noodgedwongen meer autarkisch worden. Hoe komt Europa dan aan grondstoffen? Hoe stellen de techbedrijven zich op? Blijf internet zelfs nog bestaan? Kunnen elektronische transacties nog uitgevoerd worden? Het is koffiedik kijken.

Het kan volgens mij met deze teloorgang snel gaan. Dan kun je maar beter nú je alternatief geldsysteem uittesten en klaar zetten, dan straks helemaal omhoog zitten. In de vorm van software en theorie bestaat zo’n alternatief al, maar we moeten er wel mee willen oefenen. Maar voor we ons daarin verdiepen, krijgen eerst nog andere aspecten van geld aandacht.