Ons geld, @nder geld 3: Het geldmysterie

JAN VAN ARKEL, OP BASIS VAN EEN TEKST VAN BERNARD LIETAER*

Bernard Lietaer is zijn hele leven bezig geweest met geldsystemen in een ongewone verscheidenheid aan functies. Tijdens zijn periode bij de Centrale Bank in België werkte hij mee aan het ontwerpen en implementeren van het convergentiemechanisme (de ecu) van de Europese eenheidsmunt in wording en diende hij als president van het Belgische Elektronische Betaalsysteem. Daarna was hij algemeen directeur en valutahandelaar voor Gaia Hedge Funds waarbij Business Week hem in 1990 uitriep tot ’s werelds top trader.

Eerder was hij van 1975-1978 en van 1983-1986 hoogleraar aan de Universiteit van Leuven. Later werd hij Research Fellow aan de Universiteit van Californië in Berkeley en gasthoogleraar aan de Universiteit van Financiën in Moskou. Hij schreef vijftien boeken met betrekking tot monetaire en financiële kwesties, onder andere The Future of Money – Creating New Wealth, Work and a Wiser World (als paperback: Vintage Publishing, eerder als gebonden boek bij Random House) en het boek waar het hier om gaat The Mystery of Money – Beyond Greed and Scarcity.

The Mystery of Money verscheen in het Engels niet officieel als boek, wel in het Duits als Mysterium Geld: Emotionale Bedeutung und Wirkungsweise eines Tabu (bij Riemann Verlag, onderdeel van Penguin Random House). Ik kreeg van Bernard Lietaer een pdf van deze Engelse tekst die ik hier voor iedereen beschikbaar stel. In deze versie ontbreken de foto’s die in het Duitse boek wel staan.

In 2012 was de Nederlandse editie die ik uitgaf van het paradigmaserieboek Geld en duurzaamheid (waaruit in de eerste artikelen flink geciteerd word) een van de zes edities die toen tegelijk verschenen. In 2013 verscheen nog (samen met Jacqui Dunne) Rethinking Money – How New Currencies Turn Scarcity into Prosperity (Random House). Bernard Lietaer overleed in 2019. Wat de Belgische zakenkrant De Tijd toen over hem schreef staat in deze link.

Er is ook een wikipagina over Bernard Lietaer.

Dit artikel is een in principe getrouwe, maar wat vrije samenvatting van The Mystery of Money. Ik heb namelijk grote stukken overgeslagen – waardoor er natuurlijk noodgedwongen veel nuances en aanvullingen wegvallen – maar ik heb wel geprobeerd de grote lijn netjes weer te geven. Het werk is een zeer ongebruikelijke benadering van het verschijnsel geld en deze aanpak behoorde ook vast niet tot het vakgebied van Lietaer zelf. Maar zoals Stefan Brunnhuber in zijn Duitse voorwoord schrijft: ‘Het is meesterlijk. De vanuit de analytische psychologie bekende concepten van archetypen, hun schaduwen en het ik (ego) worden door hem op geniale manier toegepast.’ En Brunnhuber is zelf arts, psychiater en psycho-analyticus, dus daar vertrouw ik met mijn eigen gebrek aan kennis op dit gebied dan maar op. Het geheel komt mij in elk geval evenwichtig, doordacht en overtuigend over. Daarom geef ik hier deze samenvatting voor wie het interesseert.

‘Het lukt Bernard Lietaer in een transculturele en interdisciplinaire uiteenzetting in een grote boog de oud-Egyptische piramiden en de Isis-cultuur te verbinden met het ontstaan van de middeleeuwse kathedralen in de 11-13e eeuw en het verschijnsel van de zwarte madonna, en dan ook nog met ons huidige geldstelsel.’ Van demystificatie gesproken.

Nu over naar het eigenlijke artikel. Lees en verbaas je.

Driemaal in de recente geschiedenis waren de mensen zo ontevreden dat er revolutie van kwam: in 1789 in Frankrijk, in 1917 in Rusland en in 1949 in China. Daarbij ging zo’n beetje alles op de schop; bij de Franse revolutie het rechtssysteem en het stelsel van maten, en in Rusland en in China het privébezit. Banken werden genationaliseerd. Maar steeds bleef het muntstelsel bij het oude: dat van kunstmatig schaars gehouden geld op basis van bankschulden en onder controle van de centrale macht. Hoe zou dat komen? Waarom hechten we zo aan deze keus?

Om te beginnen: we praten zelden over geld. Individueel niet. (Weet jij wat je buren verdienen? Waarschijnlijk niet.) En collectief niet. (Het cabaret van De verleiders met de titel ‘Door de bank genomen’ vertelde voor volle zalen hoe geld gecreëerd wordt door banken alsof het de grootste onthulling was; en dat was het voor de meeste bezoekers waarschijnlijk ook.) We zijn opmerkelijk blind voor de manier waarop ons huidige geld ons individuele èn collectieve gedrag specifiek programmeert, zelfs blind voor het feit dat dit überhaupt plaatsvindt.

Geld is geen ding. Het is een overeenkomst binnen een gemeenschap om iets bepaalds als ruilmiddel te gebruiken. En is dit eenmaal ingesleten, dan spreekt het gebruik verder vanzelf, niet alleen voor individuele gebruikers van geld, maar ook voor wetenschappelijke onderzoekers ervan. Er is dus niet alleen sprake van een overeenkomst, er is sprake van een onbewuste overeenkomst. We zwemmen erin zoals een vis in het water en kunnen ons daarom bijna geen beeld vormen van dit medium.

Vandaag de dag is dit geldstelsel in élke moderne samenleving een vanzelfsprekendheid. Dit gaat wereldwijd op. Het geeft de samenleving ‘buiten ons’ vorm. Maar hoe werkt het ‘binnenin ons’, in ons hoofd? Hoe zit het psychisch? Zit de hebberigheid die we voelen in ons, of in ons geld? Maakt het ons kortzichtig? Scheppen onze collectief gedeelde emoties misschien juist dit soort geld? Als we willen begrijpen welke emoties met geld verbonden zijn en willen weten waarom er een taboe op rust om de aard ervan ter discussie te stellen, dan moeten we het verband tussen ‘buiten ons’ en ‘binnenin ons’ leren doorgronden. Daarbij komt onderstaand schema van pas.

Figuur 1: De indeling van kennis in vier kwadranten door Ken Wilber.

De Amerikaan Ken Wilber heeft een bijzonder handige indeling gemaakt van alle vormen van kennis. Hij ontwierp een raamwerk om ze in te delen. Dit raamwerk zet het individuele bovenin en het collectieve onderin. Links vind je hoe we van binnen zijn en rechts hoe we van buiten zijn. Bij ‘van binnen’ wordt geïnterpreteerd wat de betekenis van dingen is, bij ‘van buiten’ wordt ons gedrag beschreven. In dit raamwerk vinden alle vakgebieden een plaats, maar ook het spirituele (denk aan Boeddha) en het psychologische (denk aan Freud) zit erin.

Bedenk dat wat we hier gaan behandelen, niet meer dan een verkenning zal zijn.*

Het verschijnsel geld kan in alle vier de kwadranten van het raamwerk van Wilber beschreven worden. Rechtsboven gaat het erover hoe we individueel meer geld kunnen verdienen, uitgeven of investeren. In het kwadrant rechtsonder gaat het om de maatschappelijke aspecten van geld. Die kun je bijvoorbeeld benaderen met de systeemtheorie. Deze kwadranten laten we verder voor wat ze zijn. We zijn geïnteresseerd in de twee links: de individuele en collectieve ‘binnen’-dimensies van geld. Links stel je andere vragen dan rechts. Om onmeetbare zaken als hebberigheid of de vreugde bij het winnen van de loterij handen en voeten te geven, moeten we ze afleiden uit wat we weten uit de rechterhelft. Zo kunnen we armoede onder vrouwen misschien afleiden uit een heersend patriarchaat, of geluk uit hoogconjunctuur. Waar het om gaat is dat het interpretatie vergt. Zijn er verschijnselen aan de ene kant die corresponderen met verschijnselen aan andere kant? Wilber stelt vast dat er links geen eenvoudig mechanisch, ‘objectief’ meetbaar bewijs te vinden is, zoals in de natuurkunde. Het ‘bewijs’ moet dus uit een andere hoek komen.

Lietaer denkt dat ‘bewijs’ te vinden bij Carl Gustav Jung. Jung en zijn opvolgers ontwikkelden de archetypische psychologie en we kunnen proberen daarmee de genoemde collectieve onbewustheid van de aard van ons geld te onderzoeken. Via deze weg zullen we ontdekken dat onze geldsystemen de perceptie weerspiegelen die onze maatschappij van de materiële wereld heeft, en specifiek de perceptie van het vrouwelijke.*

We moeten dus op ontdekkingstocht naar de manier waarop ons geldsysteem ons als slaapwandelaars naar plaatsen leidt waar we in bewuste staat helemaal niet naartoe willen. Laten we eerst in de begrippen ‘archetype’ en ‘schaduw’ duiken, want daarmee kunnen we in kaart brengen hoe mensen op elkaar reageren en op de wereld om hen heen.

Een archetype is bij Jung een steeds terugkerend beeld dat de menselijke emoties en het menselijk gedrag vormgeeft, en dat in de hele geschiedenis en onder alle culturen kan worden waargenomen.* Er zijn talloze archetypen.

We kennen allemaal wel de ‘held’ die iets onmogelijks verricht. Dat is zo’n archetype. In de enorme variatie aan heldenverhalen zitten toch vaste elementen: de held is vaak van eenvoudige komaf, hij toont al snel zijn bovenmenselijke kracht waarmee hij opklimt in de rangorde. Hij is overwinnaar in een strijd tegen het kwade. Zijn trots is zijn zwakte. Het maakt hem overmoedig. Hij gaat ten onder door verraad of ‘heroïsche’ zelfopoffering.

Er is ook het archetype van de tragische prinses, met als bekend voorbeeld Diana met haar begrafenis. Denk verder aan de tragische liefde bij Romeo en Julia en het dramatische leven van Marilyn Monroe, en je krijgt een beetje het idee wat een archetype is. Ook in onze dromen bezoeken we wel het rijk van het archetype.

Jung stelt dat alle machtige historische ideeën zijn terug te voeren op archetypen. Dit geldt natuurlijk voor de godsdiensten, maar ook voor de wetenschappen en de ethiek. Varianten van archetypische ideeën worden toegepast op de werkelijkheid.* ‘Want het is niet alleen een functie van ons bewustzijn om door de poort van onze zintuigen de buitenwereld te herkennen en te assimileren, maar ook om deze te vertalen in de zichtbare werkelijkheid binnenin ons.’*

Wat we in ons leven niet tot bewustheid brengen, stelt Jung, verschijnt vervolgens als ons lot.

‘Het was nacht in een onbekende plaats. Ik kwam tegen een krachtige wind in langzaam en met moeite vooruit. Er hing overal dichte mist. Ik hield mijn handen om een klein lichtje dat steeds dreigde uit te doven. Alles hing af van mijn vermogen dit lichtje aan de praat te houden. Plotseling voelde ik van achter iets op mij afkomen. Ik keek om en zag dat een reusachtige zwarte figuur mij volgde. …

Toen ik wakker werd realiseerde ik me direct dat die figuur mijn eigen schaduw tegen de rondkolkende mist was, veroorzaakt door het lichtje dat ik droeg. Ik wist ook dat dit lichtje mijn bewustzijn was, het enige licht dat ik bezit.’*

Lietaer definieert een schaduw als de manier waarop een archetype zich manifesteert wanneer het onderdrukt wordt. Dat onderdrukken gebeurt steeds opnieuw. Archetypen en hun schaduwen hebben gemeen dat ze mensen vatbaar maken om op bepaalde, voorspelbare manieren te handelen. Laten we proberen dit met een voorbeeld duidelijk te maken.

Het archetype van het hogere zelf is de opperheer, de heerser.* Hij wordt voor mannen uitgebeeld in de koning en voor vrouwen in de koningin. Als iemand, om wat voor reden dan ook, zijn of haar hogere zelf – dus de heerser van binnen – onderdrukt, dan is hij of zij geneigd om zich óf als tiran te gedragen, óf als iemand die het liefst troonsafstand doet, want dit zijn de twee schaduwen van de heerser. De tiran heeft een teveel aan emotionele en gedragsmatige kenmerken van een gezonde heerser, terwijl wie troonsafstand wil doen er te weinig van heeft. Er is altijd een directe, onderlinge angstrelatie tussen de twee schaduwen van een archetype. (Het zijn er steeds twee.) Zo is een tiran vooral bang te slap over te komen, terwijl een afstandsdoener bang is te tiranniek over te komen.

Bovendien is het bekend dat wanneer je onder het oppervlak van een tiran kijkt, je onveranderlijk iemand aantreft die troonsafstand wil doen. Evenzo verandert een zwak iemand die macht over iemand anders gegeven wordt, omgekeerd in een tiran.

Figuur 2: Het archetype van de heerser en zijn twee schaduwen.*

Het schemaatje hiervan laat zien dat, wanneer een angst zich permanent in zijn lichaam nestelt, bij een heerser zich een archetypische energie ‘opsplitst’. Een onderdrukt archetype zal zich in de vorm van zijn schaduwen manifesteren, of het nu om een individu gaat of om een samenleving. Dat kan met elk archetype gebeuren. De twee schaduwen zijn dus twee kanten van dezelfde munt, de een met een overschot van de essentiële energie van het eigenlijke archetype, de ander met een tekort ervan. Alle schaduwen hebben bovendien gemeen dat ze bang zijn voor de andere pool.

Jung constateert dat we geneigd dit allemaal als onzin te bestempelen. In rationele termen lijkt het absurd, niet ter zake doende. Maar het negeren ervan gaat niet zonder pijn. Hun specifieke energie zou dan in het onderbewuste verdwijnen met onverantwoorde gevolgen. Die energie is met het negeren ervan namelijk niet zomaar weg en vormt een immer aanwezige, potentieel destructieve ‘schaduw’ van onze bewuste geest. Zelfs wat in sommige omstandigheden een heilzame invloed zou uitoefenen, kan bij onderdrukking tot demonen worden. Logisch dat veel goedbedoelende mensen bang zijn voor het onderbewuste.

Zo maakt de hypothese van de mens als hyper-rationeel wezen – die de basis vormt van onze economische wetenschap – ons blind voor de manier waarop geld onze collectieve emoties programmeert.

Jung vond het jammer dat onze cultuur geen begrip behelst zoals het Taoïstische onderscheid in yin en yang – de begrippen die verwijzen naar de twee tegengestelde principes of krachten waarvan alle aspecten van het leven en het universum doordrongen zijn. Denk hierbij aan hemel-aarde, water-vuur, inademen-uitademen en duwen-trekken. Al zijn het duidelijk aparte zaken, ze maken toch deel uit van een eenheid en kunnen daarom niet zonder elkaar. In de sfeer van ons onderwerp moet je dan denken aan samenwerken-concurreren, egalitair-hiërarchisch, intuïtief-logisch, mannelijk-vrouwelijk. We zullen ook dit concept in dit artikel blijven tegenkomen.

Het yin-yang-begrip past goed in ons schema van archetypen en schaduwen, want de tiran zouden de taoïsten een overdaad aan yang noemen, en de aftreder/opgever belichaamt een overdaad aan yin. Psychologen zeggen dan weer dat de energie van het archetype in het yang-geval het ego ‘opblaast’, terwijl het in het yin-geval het ego ‘verzwakt’. Dit ego is de bewuste perceptie van het individuele zelf.

Bewustzijn kan worden gezien als een persoonlijk theater waar het ego, het persoonlijke onderbewuste en de collectieve archetypen elk hun rol spelen. Omdat het ego de andere spelers niet in de gaten heeft, leeft het gewoonlijk in de illusie dat het aan het roer staat, dat het werkt volgens zijn eigen ‘vrije wil’. Zolang iemand echter bang is voor een schaduw zal het ego klem zitten in de angstvallige as tussen de twee schaduwen en steeds ‘vanuit een ervan’ opereren. Kortom, een ego dat niet geleerd heeft hoe het op de juiste manier een archetype moet benaderen, zal bezéten worden door de schaduwen van dat archetype. Dit kunnen we grafisch inpassen in het schema (links).

Figuur 3a en 3b: Het ego, het archetype van de heerser en zijn yin-yang-schaduwen in twee ‘standen’.

Daarbij komt nog dat iemand die vastzit aan een van de schaduwen, automatisch mensen om zich heen zal verzamelen die de tegenovergestelde schaduw belichamen. Een tiran zal zich dus omringen met aftreders, en vice versa. De schaduwen die we niet in onszelf accepteren, gaan we al gauw op anderen in onze omgeving projecteren.

De enige manier om onze schaduwen te controleren is door ze te omhelzen, dat wil zeggen door op te houden er bang voor te zijn. Als we dat kunnen, komt ons ego meer in het midden van de driehoek te staan, zoals de rechterfiguur toont.*

Met betrekking tot geld gaat het om de twee kern-emoties die alle financiële markten vertonen, die van hebzucht èn van de vrees tekort te komen, of de boot te missen. Deze zijn duidelijk verbonden door angst. Hebzucht uit zich in meedogenloos accumuleren en is een yang-type energie. Gebrek is yin. Deze emoties hebben alle trekken van schaduwen en zijn zo alomtegenwoordig dat we denken dat ze er gewoon bij horen.

Eén bepaalde sterke yang-schaduw doet alle andere yang-schaduwen resoneren. Zo is een tiran waarschijnlijk ook meer sadistisch dan masochistisch, meer verslaafd dan impotent, meer hyper-rationeel dan onverschillig en liever hebzuchtig dan arm. Vanuit deze yang-schaduwcombinatie zie je ‘anderen’ automatisch als het tegenovergestelde, dus als zwak, impotent, irrationeel, masochistisch zodat schaarste hun verdiende loon is. Hierover gaat de volgende aflevering.

We namen hierboven de heerser als voorbeeld voor een archetype. Als je probeert je te beperken tot de belangrijkste typen die er zijn, dan krijg je een kwadrant waar bovenin de heerser staat, onderin de magiër.* Links vinden we de strijder en rechts de minnaar. We lopen eerst hun aard langs en daarna hun schaduwen.

Figuur 4: De vier belangrijkste archetypen van Jung in een assenkruis (volgens de interpretatie van Moore en Gillette).

De heerser is de samenbindende kracht in de kern van de psyche. Dit hogere zelf mobiliseert, accepteert en integreert de krachten van alle andere archetypen (zolang het gezond is). Het brengt de nodige offers als het algemeen welzijn daarom vraagt. Het omvat de mannelijke energie van de koning en de vrouwelijke van de koningin. Bij de heerser zijn, zoals we al zagen, de tiran en de aftreder de schaduwen.

De strijder (links) staat voor discipline, ascetisch leven en kracht. De strijder beschermt wat bescherming nodig heeft en vernietigt wat nodig is om het opbloeien van nieuw leven en nieuwe vormen mogelijk te maken. Denk hierbij aan de Middeleeuwse ridder, al komt het archetype oorspronkelijk waarschijnlijk voort uit de jager. De schaduwen zijn hier de sadist (yang) en masochist (yin).

De minnaar (rechts) vertegenwoordigt het spel en de vertoning, sensueel plezier zonder schuldgevoelens. Het is de kracht van empathie en verbondenheid met medemensen en met al het overige, met gevoel voor schoonheid en kunst. De yang-schaduw is de verslaafde minnaar (verslaafd aan alcohol, suiker of hard werken bijvoorbeeld), terwijl de yin-schaduw de impotente minnaar is.

Dan is er onderin de magiër die in de materiële wereld voor kennis en technologie staat (wetenschap en ambacht), maar in de immateriële wereld de sjamaan, heler of priester is, met de alchemist ertussenin. De yang-zijde is het hyper-rationele, terwijl de yin-zijde geen onderscheid wil maken.

Hyperrationaliteit is wel iets anders dan de rede. Het claimt het monopolie op de interpretatie van de werkelijkheid. Het stelt dat valide denken gescheiden gebeurt van elke emotionele perceptie of achtergrond. We hebben in onze maatschappij nogal veel last van deze schaduw omdat hij denkt dat hij het enige is wat bestaat, dat hij alles weet en begrijpt en dat het mogelijk is volkomen logisch, rationeel en objectief te zijn.

Elk van deze archetypen is zowel op het individuele als op het collectieve niveau werkzaam. Op het persoonlijke niveau identificeer je een archetype het beste door de manier waarop iets voelt, door de verbinding met de bijbehorende emoties te herstellen en door persoonlijke ervaringen te onderscheiden als kenmerkend voor dat archetype. Op het collectieve niveau hebben we organisaties die de archetypische energieën belichamen. De overheid speelt de rol van de heerser. Het leger en grote bedrijven dragen vooral de energie van de strijder. De magiër vinden we in de universiteiten, de wetenschap en technologie, en in de religie. De minnaar zien we in de kunsten, maar het is betekenisvol dat in onze samenleving de meeste andere uitdrukkingsvormen van het archetype van de minnaar zich beperken tot het privédomein.

Lietaer schrijft dat hij dacht dat hij voor het begrijpen van de emoties die in ons geldsysteem zitten, met dit basisschema wel uit de voeten zou kunnen. Maar dat lukte hem niet. ‘Wat klopt er dan niet?’ vroeg hij zich af.

Hij zette zijn zoektocht voort en kwam uit bij de moedergodin.

Lietaer ging in zijn speurtocht als een detective te werk: als er nog een archetype bestaat dat niet in onze huidige mythologieën tevoorschijn komt, dan moet het niet alleen diep, bijna onzichtbaar in onze samenleving verstopt zitten, maar moeten juist de schaduwen ervan wel hun vingerafdruk achterlaten. Die moest hij opsporen. Die schaduwen moeten zich verhouden als yin tot yang en ze moeten tegenwoordig beschouwd worden als ‘normaal’ menselijk gedrag en gevoel.

Zo kwam hij uit bij het archetype van de moedergodin (zoals ik de ‘Great Mother’ vertaal), dat in de Westerse samenleving systematisch onderdrukt wordt. De schaduwen ervan zijn de hebzucht en de vrees om tekort te komen – precies de twee die we met betrekking tot geld in aflevering 5 noemden – met angst als hun verband. Deze vingerafdruk is duidelijk zichtbaar als je er eenmaal oog voor krijgt. Je vindt hem overal en de hele economische wetenschap is er op gebaseerd: de individuele motivatie voor het inzetten van schaarse middelen om te accumuleren.

Figuur 5: Het archetype van de moedergodin, die voor ons zorgt, en haar schaduwen hebzucht en de angst tekort te komen.

Als we in de geschiedenis terugzoeken, ontdekken we dat het archetype van de moedergodin stamt uit de tijd dat geld nog moest worden uitgevonden, dat er een direct verband met geld te vinden is en dat de onderdrukking ervan uitging van het geldsysteem. Laten we eerst het archetype zelf bekijken en wel hoe dat in Europa was, omdat het moderne geldsysteem hier zijn wortels heeft.

Er is nog steeds debat over hoe het precies toeging in de tijd tussen ruwweg 30.000 en 3.000 voor Christus. Zie daarover het artikel ‘Hoe we de loop van de menselijke geschiedenis kunnen veranderen (of althans, dat deel dat al gebeurd is)’ door David Graeber en David Wengrow in de rubriek Ethiek.* Velen hebben hierbij de neiging vanuit hun eigen gelijk te redeneren. Daarom wil Lietaer proberen voorzichtig te zijn met zíjn interpretatie. Toch heeft het er volgens hem alle schijn van dat het vrouwelijke vroeger sterker was en onderdrukt is geraakt. En, merkt hij op, de geschiedenis wordt geschreven door de winnaars en die zijn niet op de hand van de underdog. Omdat het hier gaat om een archetype, doet het er in dit geval niet toe of er één godin was of vele godinnen, of dat het levende vrouwen waren die deze rol vervulden. Het gaat er eenvoudig om of dit moedergodin-archetype werd aangehangen en werkzaam was (en dat dan gespreid over tijd en ruimte).

Er is historisch bewijs dat de ‘grote godin’ de hele archetypische kaart voor haar rekening nam: zij was tegelijk koningin, strijder, minnares, magiër èn moedergodin, maar Lietaer wil zich beperken tot het archetype van de vruchtbaarheid, van de band tussen moeder en kind, waarbij het kind alleen kan overleven dankzij de zorg van de moeder. De moedergodin figureert ook op het abstracte niveau van de band tussen het menselijk lichaam en de aarde, verbonden door het mysterie van het heilige.* Zij verenigt de paradox van leven en dood, van de terugkerende vruchtbaarheid van de aarde in zich. ‘Zij is het lichaam en het lichaam is heilig.’*

De vraag is nu dus: heeft het archetype van de moedergodin een directe band met de vroege geldsystemen?

Geld heeft allerlei verschijningsvormen gehad. Het is geen ding maar een afspraak binnen een gemeenschap dat iets als betaalmiddel dient, als een middel van overdracht. Het kon vanouds behalve voor commerciële doelen ook voor andere doelen dienen, bijvoorbeeld voor rituele transacties (ook al is dat nu veel minder het geval). Twee vormen die veel voorkwamen waren vee en schelpen.

Er zijn veel bronnen waarin waarde wordt uitgedrukt in ‘stuks vee’. De koe vinden we in allerlei oude bronnen terug als de personificatie van de voedende moeder. Denk bijvoorbeeld aan het gouden kalf, dat weer verbonden is met de zon, die ook aanbeden werd. En denk aan de hóórn des overvloeds. In jagersgemeenschappen met vee trokken de mannen erop uit, maar beschermden de vrouwen de koeien, die in voedsel en drinken voorzagen, net als de voedende moeder. Zelfs de stier en de godin waren vroeger met elkaar verbonden.*

De zeeslak- of kaurischelp heeft ook lange tijd als geld gediend, in elk geval veel en veel langer dan de huidige geldvorm dat doet (zelfs in de vorm van edelmetaal).* We vinden het beschreven in de Chinese geschiedenis, waar deze schelp in hun schrift diende als het teken voor geld. Wat zou het archetypische aspect ervan kunnen zijn? De kaurischelp heeft een vulva-achtige vorm, is verbonden met water (waarin zij gevormd wordt) – beide geassocieerd met seksueel plezier, voorspoed, gelegenheid en bevruchting; al bestaat er ook een verband met de dood omdat het ‘nuttige leven’ van de schelp als betaalmiddel begint met de dood van de zeeslak. De woorden koe en kauri zijn in het Sanskriet en Egyptisch trouwens nauw verwant.

In China hadden in de bronstijd ronde metalen munten gaten in het midden om ze met een touw te kunnen bundelen, en die gaten waren vierkant. Ronde gaten maken zou eenvoudiger zijn geweest, dus wat was hiervan de betekenis? Rond van buiten en vierkant van binnen stemt overeen met yang als symbool van de hemel, dat rond was, en het yin-element aarde, dat in het Taoïstische systeem vierkant wordt weergegeven.

Zo zijn er in de afgelopen millennia nog wel meer symbolische voorbeelden van geld te vinden, bijvoorbeeld in de vorm van amber. Maar we kijken hier alleen nog even naar vroege, er ‘echt’ uitziende munten, zoals de Sumerische shekel die vanaf het jaar 3200 voor Christus in omloop was. Die kréég degene die de tarwebelasting aan de tempel van de godin van vruchtbaarheid en overvloed betaalde. En de tempel kreeg de munt terug bij de vruchtbaarheidsrituelen in ruil voor seksuele omgang met een vertegenwoordiger van de godin zelf – wat de bijbel tweeduizend jaar later de ‘tempel-prostituee’ zou noemen. In die tijd was seksueel verkeer met een priesteres niet wat we vandaag de dag onder prostitutie verstaan, zelfs vanuit vrouwelijk oogpunt. De vrouwelijke seksualiteit was onderdeel van de mythologie van de schepping van het universum en van de vruchtbaarheid van de aarde. Seksueel verkeer met een ‘tempel-prostituee’ was zo bezien omgang met de godin zelf, een zaak van leven en dood, en een manier om de godin te eren. De priesteres was de toegang daartoe. Pas later, onder het patriarchale stelsel, degenereerden deze rituelen tot een exploitatie van vrouwen. Opnieuw is de hele archetypische constellatie aanwezig: vruchtbaarheid, seksualiteit, leven en dood.

Het lijkt er dus op dat in de tijd dat het moedergodin-archetype geëerd werd, geld in haar vroege vormen een directe afgeleide was van juist dit archetype.

Handelssteden zoals Catal Hüyük kenden eerst nog geen muren en bij de opgravingen werden geen wapens gevonden. Maar niet alles was pais en vree in de tijd van het matriarchaat. Was het de andere kant die een evenwicht probeerde te bewaren door middel van mensenoffers? Of was het in Afrika de klimaatverandering die krachtig, eenhoofdig leiderschap van mannen opeiste? In elk geval zien we dat met elke opvolgende beschaving het vrouwelijke in het algemeen en de moedergodin in het bijzonder steeds verder onderdrukt raakte.*

In Mesopotamië begon de verandering rond 3.000 jaar voor Christus. De toeëigening van de vrouwelijke seksualiteit en het vermogen nageslacht voort te brengen ging daar nog vooraf aan de vorming van het privébezit en een klassenmaatschappij. Het eerste leidde tot het tweede. De staat organiseerde zich naar de aard van het patriarchaat en institutionaliseerde de onderschikking van de vrouw. Zo kreeg de staat belang bij het instandhouden van de patriarchale familie. De mannen schikten zich in hun onderworpen positie tegenover de staat omdat ze mochten heersen in hun eigen koninkrijkje, de familie, en zij voedden hun kinderen op in dit hiërarchische systeem. De machtige godin werd onttroond en opgevolgd door een dominante mannelijke god.

De uitvinding van het schrift maakte dat Yhwh, de tribale god van de Hebreeën, de eerste god was die claimde de enige god te zijn. Het schrift maakte het mogelijk de daad van de schepping te scheiden van de vrouwelijke interventie. Net zoals een tekst zijn boodschap onafhankelijk van de schrijver kan verkondigen, kan het Woord een ‘eigen leven gaan leiden’. Dit maakte het denkbaar dat één enkele mannelijke god de wereld schiep met de ‘kracht van het woord’ zonder enige bemoeienis van het vrouwelijke aspect. De overgang van meerdere goden naar één god ging met horten en stoten, maar was tenslotte definitief rond 600 voor Christus. Alle afgodsbeelden werden vernietigd.*

De Griekse cultuur zette dit voort.* Belangrijk was hier dat het ontwaken van de rationele geest nieuwe argumenten gaf voor de onderdrukking van het vrouwelijke – een argumentatie die vervolgens een hoeksteen werd van het Westerse denken van de volgende 25 eeuwen. Zo proclameerde Parmenides dat de rede onafhankelijk, autonoom en superieur was en de enige geldige maatstaf van de werkelijkheid. Volgens hem waren alle zintuigen misleidend. Alles buiten de rede was ‘irrationeel’ en werd geassocieerd met de onvolkomenheden van de materie, instinctieve begeerten en het relatieve. Aristoteles deed er nog een schepje bovenop door te stellen dat vrouwen incomplete en beschadigde menselijke wezens waren van een volkomen andere orde dan de man. ‘Want het vrouwelijke is, als het ware, een verminkte man.’ Zijn logische conclusie was dat ‘het mannelijke van nature superieur is en het vrouwelijke inferieur … de een heerst, de andere wordt overheerst.’*

Met het opnemen van het oude testament in de Christelijke bijbel kwam de monotheïstische, mannelijke god mee die heerste als een absolute vorst die alleen bediend kon worden door mannelijke priesters. Niet alleen de Vader was mannelijk, ook de Zoon en de Heilige Geest waren dat. In het scheppingsverhaal krijgt Eva de schuldige rol toebedeeld. Doordat de maagd Maria Jezus baarde na onbevlekte ontvangenis was ze uniek en konden gewone menselijke vrouwen zich niet met haar identificeren. Intelligente vrouwen die hier tegenin gingen, werden al vanaf het jaar 200 door de kerk vervolgd en vermoord.

Met de groei van de christelijke kerk groeide ook de aanval op de restanten van de moedergodincultuur.

Het christendom verspreidde zich het best in de steden van het Romeinse keizerrijk. Met de verkruimeling van dit rijk kwam het verzet tegen het christendom met name van de heidenen. Die bevolkten vooral het platteland en onderhielden nog restanten van vruchtbaarheidsrituelen die ze niet zomaar wilden opgeven. Hierbij speelden vrouwen een actieve rol. Dat moest wat de kerk betreft uitgebannen worden. De kerk vernietigde daarom hun symbolen, bouwden kerkgebouwen bovenop heilige plaatsen, verbond de lokale verering in legenden met de maagd Maria en presenteerde zichzelf als de moederkerk in wier baarmoeder troost en vergeving te vinden was.

Toch veroverde Maria een eigen plaats in de kerk als het vrouwelijke aspect. De geheel mannelijke geestelijkheid gaf toe aan de druk en ruimde een plaatsje voor haar in, een positie die steeds sterker werd. Zo werden tussen 1170 en 1270 in Frankrijk in Haar naam 100 kerken en 80 kathedralen gebouwd en geen enkele in de naam van Christus! Tegelijk werden grote voorzorgsmaatregelen genomen om monniken te vrijwaren van de vrouwelijke verleidingen. De paranoia die daarmee gepaard ging leidde tot de inquisitie, die van de 15e tot de 18e eeuw aanhield. Miljoenen vrouwen werden als heksen vermoord. Niet geheel toevallig zien we in diezelfde periode de opkomst van het protestantisme. Daarbij werden de laatste resten van de vrouwelijke archetypische invloed geëlimineerd. Maria had er geen plaats meer.

Om de mannelijke identiteit vorm te geven werden in alle beschavingen heldenverhalen ontwikkeld. De cultuur mocht ze een specifiek gezicht geven – de profeet, samoerai, ridder of superman; de magiër of wetenschapper – steeds kwam het fundamenteel op hetzelfde neer. Er is een mannelijke held, een slachtoffer dat gered en een boze tegenstander die verslagen moet worden. Het slachtoffer kan een hulpeloos meisje zijn of een land dat onderdrukt wordt (zoals Israël), het kunnen heidenen zijn die gered moeten worden van de hel, of de top die bergbeklimmers moeten bedwingen. Als gevolg hiervan wordt het vrouwelijke door de mannelijke archetypische energie onderdrukt, want patriarchale suprematie gaat ten koste van de positie van de vrouw. We hebben in het artikel van Jason Hickel kunnen lezen hoe dat verder ging, vooral ook ten opzichte van de natuur en hoe het animisme er onder leed.

De langdurige en systematische onderdrukking van het archetype van de moedergodin heeft haar schaduwen geëtst in het collectieve onderbewuste van onze samenleving. Want met onderdrukking is een archetype niet zomaar verdwenen. We kunnen gerust aannemen dat hierdoor drie aspecten van dat archetype zijn aangedaan: seks, dood en geld. Tegen het einde van de heksenverbrandingen en het begin van de Victoriaanse tijd zaten de schaduwen van hebzucht en de angst om tekort te komen zo diep dat zíj de heersende norm werden, in plaats van het archetype.

Precies in die tijd schreef Adam Smith zijn hoofdwerken (1758, 1776) waarin hij waarnam dat in alle ‘moderne’ maatschappijen het systematische verlangen van mensen om te accumuleren haast universeel is. Hij vond daarom dat hebzucht en angst om tekort te komen er in ‘beschaafde’ samenlevingen gewoon bij hoorden. Dat vond hij niet per se moreel juist, maar tegen ‘normaal’ gedrag kun je nu eenmaal niet ingaan. Zo kwam hij uit op een economische theorie op basis van het inzetten van schaarse middelen door middel van individuele private accumulatie (door mannen). Het was gewoon een feit dat geld schaars was.

Zo werd begeerte in de loop van enkele eeuwen het ‘normale’. Smith maakte dus niet het onderscheid tussen normaal en natuurlijk. Hij schreef een eeuw voordat het concept van een onderbewustzijn ontdekt werd.

‘Hebzucht, bij gebrek aan beter woord, is goed. Hebzucht is juist. Hebzucht werkt,’ zo citeerde Gordon Gekko in 1987 The Wall Street Journal (‘greed is good’). Dat is de schaduw van het archetype van de moedergodin die we konden verwachten en ook kregen.

We kunnen nu het voorgaande in een drietal figuren vatten, namelijk in een schema met vijf archetypen (figuur 6), een lijst van de yin-yang-kenmerken (figuur 7), de combinatie van deze twee met in diezelfde figuur de verhoudingen tot anderen en de materiële wereld (het universum) (figuur 8).

Figuur 6: Het complete menselijke archetype.

Het schema heeft nu de vorm van een ster. Het is zo genderneutraal mogelijk, met verzorger als synoniem voor de moedergodin. Zo kunnen zowel mannen als vrouwen zich gemakkelijker identificeren met de mannelijke èn vrouwelijke aspecten van zichzelf. Dat is nóg een reden om de yin-yang-concepten te gebruiken.

Figuur 7: De samenhang van yin en yang.

Het is een voordeel van het yin-yang-woordenboek dat taoïsten tegenpolen nooit van elkaar losmaken. De nadruk ligt op het verband ertussen, op het feit dat ze bij elkaar horen, terwijl de westerse talen en denktrant ze juist scheiden en de een zelfs systematisch boven de ander verheffen. (We zien dit terug in figuur 8 in de volgende aflevering).

We zien yang (daar) rondom de archetypen van de strijder en de magiër en yin rondom de minnaar en de moedergodin. De punt met de koning-koningin is van zichzelf al tweeslachtig en integreert alle yin-yang-energieën, dus die van alle vier andere archetypen. In zijn/haar rol van het Hogere Zelf houdt dit archetype zich bezig met de volgende evolutionaire stap van het geheel.

Nu moeten we nog één stap zetten, die naar de onderlinge relaties

Merk op, zegt Lietaer, dat bij mij yang masculien is, wat niet synoniem is aan man; en dat yin zo ook refereert aan vrouwelijk/feminiem, wat niet hetzelfde is als vrouw. Masculiene energie mag dan meer in mannen zitten, en feminieme energie in vrouwen, als de overheersing de ander uitsluit kunnen zich gevaarlijke pathologieën ontwikkelen. Juist de archetypische psychologie toont ons dat een man niet op een volwassen manier volkomen man kan zijn, dus dat dit niet lukt zonder toegang tot de vrouwelijke dimensie, net als andersom een vrouw niet op een volwassen manier volkomen vrouw kan zijn zonder toegang tot het masculiene in haar.

Zo wordt een krijger zonder loyaliteit aan en liefde voor een hoger ideaal dan hemzelf, een gevaarlijk element in de samenleving, een potentieel destructief ‘ongeleid projectiel’. Hij is geen ware strijder. Daarom moet dit archetype verbinding maken met dat van de minnaar. Dan stelt de strijder grenzen vast die hij verdedigt, en doet de minnaar die grenzen weer vervagen. Ze moeten elkaar in evenwicht houden.

Een andere manier om de kaart van deze archetypische mens te lezen is door wat we in de vorige alinea bespraken als twee ‘armen’ van een lichaam te zien, zoals in onderstaande figuur.

Figuur 8: De archetypische mens en de relaties tot anderen en het universum, met de functies van yin en yang geïntegreerd.

Samenvattend wil dit model van de archetypische mens drie sleutelelementen van onze tijd benadrukken:

Het richt zich formeel op de kwestie van psychologische ‘heelheid’.

Het maakt het belang expliciet van het evenwicht tussen yin en yang, tussen mannelijke en vrouwelijke energieën.

En het identificeert vijf sociaal-culturele sleutelrollen die op basis van historisch bewijs noodzakelijk blijken voor een gezonde en duurzame samenleving.

Voor ons doel zijn we speciaal geïnteresseerd in het verband tussen de magiër en de moedergodin in de vorm van de twee ‘benen’. Daar ligt de link met de materiële wereld. Geldsystemen waren in de prehistorie voornamelijk verbonden met het archetype van de moedergodin. Dat is nu onderdrukt, waardoor het geldsysteem de schaduwen van dit archetype incorpereert. Deze schaduwen blijken precies de collectieve emoties te zijn van hebzucht en de angst om tekort te komen. Die twee beheersen de financiële markten. De economische wetenschap zit dus fout met de stelling dat zij gewoon de spiegel van onze ziel zijn. Het is juist het geldsysteem zelf dat deze twee schaduwemoties aanjaagt en we kunnen er niet individueel uitstappen omdat er een monopolie heerst van dit soort geld.

Misschien is het een goed teken dat dit archetype vijf punten bevat, want het getal vijf is kenmerkend voor de mens: we hebben vijf zintuigen om de wereld waar te nemen en vijf vingers om ons ermee te verhouden. Laten we nu eerst het voorgaande testen aan het verloop van financiële crises.

Beursgekte en uiteenspattende zeepbellen zijn van alle tijden. Ook met de huidige wetgeving blijven ze met grote regelmaat de kop opsteken. Getroffen landen en volken lijden er zwaar onder. Ze treden meestal op wanneer markten zich onkwetsbaar wanen. Ineens gaan velen zich irrationeel gedragen. Het lijkt onbegrijpelijk dat dat juist hyper-rationele mannen uit de economische sector overkomt.

Bij zeepbellen draait het onveranderlijk om geld. De prijs van iets gaat door het dak, om daarna in de kelder terecht te komen. Zo ging het bij de tulpenmanie van 1637,* de Zuidzee-zeepbel van 1720,* de internationale paniek van 1873 en de beurscrisis van 1929.* Heel vaak ontstaan zeepbellen in de meest vooraanstaande markten van hun tijd (hier respectievelijk: de Nederlanden, Engeland, New York en opnieuw de VS). Behalve deze vier zijn er internationaal nog tientallen en nationaal honderden geweest.

Er is een vast patroon met vier fases:

  • De fase van de opbouw: een bepaalde markt neemt langzaam maar zeker in waarde toe. Professionele handelaren zien dat en stappen in. Na een tijdje tippen zegslieden dat het lucratief is om mee te doen. Degenen die dat doen, boeren goed. Zo gaan we naar fase twee.
  • De tijd van de koopgekte: Na de professionele handelaren, gevolgd door niet-professionele handelaren volgt nu het grote publiek. De zegslieden weten het nu zeker: dit is ‘het’. Wie niet meedoet is een loser.
  • Fase drie is de paniek: Zomaar ineens gebeurt er ‘iets’ wat de stemming doet omslaan. Of het nu om juiste informatie of valse geruchten gaat, het wordt als betekenisvol gezien. De zeepbel die er maanden of zelfs jaren over heeft gedaan om op te bouwen, spat in een paar dagen, of een paar uur, uiteen. De prijs stort in.
  • De laatste fase is die van het oprapen van de scherven: bankroet en faillissement voor veel bedrijven, wanhoop bij tal van particulieren. Het kost de prijzen jaren om weer ‘normaal’ te worden. De autoriteiten proberen uit te vinden hoe het ‘zo mis kon gaan’ en als ze denken dat ze het weten, nemen ze maatregelen zodat zoiets ‘nooit weer kan plaatsvinden’.

Autoriteiten hebben een hekel aan crises omdat zij er altijd de schuld van krijgen. Zij zoeken altijd een excuus en wijzen een of andere schuldige aan die voortaan in zijn bewegingen belemmerd wordt. Toch begin de hele cyclus hardnekkig elke keer opnieuw in een andere markt en op een iets andere manier.

De reactie van economen is interessant omdat het verschijnsel niet past in hun heilige graal van de totaal rationele ‘economische mens’. Die vormt de hoeksteen van hun theorie, al zien ze ook wel in dat de mens in de praktijk vaak niet zo handelt. Niettemin passen uiteenspattende zeepbellen niet in hun schema en zijn ze geneigd deze weg te wimpelen, dat wil zeggen om ze af te doen als ‘afwijkingen’. Toch hebben een paar dappere economen deze vreemde gevallen van ‘economische pathologie’ proberen te verklaren.

Een van hen is economisch-historicus Charles Kindleberger die in 1996 het boek Manias, Panics and Crashes schreef.

Kindleberger analyseerde 42 crises die plaatsvonden tussen 1618 en 1990. Zijn conclusies luidden:

  • ‘Het woord “manie” slaat op een verlies aan realiteitszin, tot aan massahysterie en gekte aan toe. Dat we rationeel zijn, is eerder een vooronderstelling dan een beschrijving van de wereld. … Volgens mij gaan manie en paniek op de markt soms gepaard aan wijdverbreid ongerijmd gedrag en massapsychose.’
  • Wat we de koopgekte hebben genoemd (in fase 2) vormt het verschil tussen de normale en de pathologische markt. Die kan plaatsvinden omdat er krediet gecreëerd wordt op basis van de stijgende prijzen van goederen tijdens de speculatie.
  • Er is geen sprake van een samenzwering. Zowat elke plotselinge schrik kan een crisis in beweging zetten. ‘Er is sprake van positieve terugkoppeling. Een daling van de prijzen vermindert de waarde van het onderpand en zet banken ertoe aan om leningen terug te vragen of nieuwe te weigeren.’ Met als gevolg een kettingreactie.

Dit is een verklaring op basis van de geldschepping. Een andere verklaring komt uit de hoek van de informatiestroomtheorie. Daar meent men dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen ‘slim geld’ en ‘kleine investeerders’. In de Wall-Street-terminologie heb je wolven (de grote, professionele investeerders) en lammeren (de ‘onschuldige’ niet-professionele kleine investeerders). Volgens deze visie betreden de wolven de markt eerst. Nadat de media de lammeren opzwepen, kopen deze geleidelijk wat de wolven verkopen. Op de top hebben de meeste professionele investeerders de markt al verlaten en raken de lammeren hun wol kwijt.

Beide verklaringen geven wel aan hóe het gebeurt, maar niet goed waaróm het zo gaat. (Dus zijn het eigenlijk geen verklaringen.) Waarom zijn de lammeren zo hardleers? Waarom denkt men dat er altijd een grotere stommeling zal zijn die een hogere prijs wil betalen? Vanwaar ook in deze moderne tijd nog de uitbarstingen van ‘massahysterie’? Het wetenschappelijk werk is hier te mager. Het moet dieper zitten.

Toen we de in aflevering 11 de archetypische mens bespraken, stond deze (zonder de moedergodin) alleen op zijn rechterbeen, het been van de rationele mens. Het andere been zit verstopt in de schaduwen van hebzucht en de angst om tekort te komen. Onze interpretatie van de wereld wordt daardoor volkomen beheerst door het yang-gezichtspunt. Waar vinden we nu het yin-gezichtspunt?

Daarvoor gaat Lietaer te rade bij de Griekse mythologie.* Hij benadrukt dat mythen geldige beschrijvingen van psychische verbanden zijn. Ze zijn favoriete scenario’s die illustreren hoe specifieke archetypen zich manifesteren. We moeten ze dus begrijpen in een collectieve psychologische zin, niet als het verhaal van een held of god. Mythologie is daarom geen louter archaïsche zaak, leuk voor geleerden, zonder actuele betekenis. Het raakt en onthult symbolisch (in de vorm van tastbare figuren of de abstracte vorm van ideeën) juist de diepste drijfveren, zet geletterden en ongeletterden beide in beweging, net als menigten en zelfs beschavingen.

Lietaer denkt in de figuren Apollo en Dionysus de juiste voorbeelden gevonden te hebben. Voor we de toepassing op beursgekte en zeepbellen kunnen laten zien, moeten we dus eerst leren waar deze twee figuren voor staan.

Zo bezien zijn Griekse mythen nuttige werktuigen om hedendaagse kwesties mee te onderzoeken.

Apollo en Dionysus waren beide zonen van de belangrijkste Griekse god Zeus, maar geen van beide was een zoon van Zeus’ officiële vrouw Hera. Dat zat Hera niet lekker. Zij bestreed dan ook de moeder van Apollo, Leto, waardoor de bevalling van haar tweeling Apollo en Artemis met vreselijke weeën negen dagen lang duurde. Vervolgens werd Apollo in een paar dagen volwassen. Hij was een god van autoriteit in het algemeen en in het bijzonder ten opzichte van het vrouwelijke. Hij kende zelf geen enkele geslaagde liefdesaffaire. Hij had twee instrumenten. Het ene was de boog. Daarmee doodde Apollo zijn slachtoffers van een afstand, zoals de held Achilles ondervond. Het andere was de lier. Zijn zang daarbij was precies en helder.

Bij Dionysus was het gedrag van Hera nog erger. Zijn moeder, Semele, was een sterfelijke vrouw. Hera verleidde haar om Zeus te vragen zich eens in zijn volle majesteit te tonen. Met zijn transformatie in de god van de donder doodde de kracht van Zeus Semele, maar zijn zoon werd er onsterfelijk bij. Zeus redde namelijk het ongeboren kind door hem met gouden klemmen in zijn dij te naaien. Slechts twee maanden later werd Dionysus geboren. Aanvankelijk werd hij opgevoed als meisje en door Cybele (de godin van de donkere maan) ingewijd in haar mysteries en inwijdingsriten. Hij was de enige god die vrouwen redde (om te beginnen met zijn eigen moeder). Het lijkt tegenstrijdig, maar omgeven door promiscuïteit was Dionysus ook de enige god die trouw bleef aan zijn vrouw Ariadne, de godin van vegetatie (groenten en fruit), vruchtbaarheid en seksualiteit.

We zetten hier de emotionele kenmerken van beide goden op een rijtje. Daarbij krijgt Dionysus meer aandacht omdat zijn karakter in onze rationele tijd moeilijker te bevatten is.

Emotioneel is Apollo altijd afstandelijk. Schade die hij anderen berokkent deert hem niet. Hij kan in de toekomst leven en met superieure onverschilligheid een objectieve afstand bewaren. Hij vindt zijn eigen kennis superieur. Hij stoot af wat te dichtbij komt: hij blijft onberoerd, hyper-rationeel en is zonder enige introspectie. Zijn eigen emotionele pijn beheerst hij door met intellectuele abstractie afstand te bewaren van zijn gevoelens.

Het is Dionysus die ons in een seksuele aandrang de kleren van het lijf doet rukken. Hij is de god van de extase en de verschrikking, van wildheid. Hij gaat in de bergen tekeer met de maenads, vrouwen die zich in wilde orgiën storten. Bij de Romeinen was zijn naam Bacchus (ons bekend van bacchanaal of drinkgelag). Het is dus niet zo vreemd dat het Christendom hem in het verdomhoekje plaatste. Daar werd hij afgeschilderd als baarlijke duivel, uitgebeeld met de poten, hoorns en sik van een geit en een enorme erectie.

Dionysus kenmerkt zich niet door spullen zoals Apollo, maar, in navolging van Ariadne, door planten. Emotioneel heeft hij twee kenmerken: het ‘eeuwige kind’ en de dolle orgiastische god. Als goddelijk kind (puer aeternus) is hij onschuldig en lotsbestemd. Hij ontsnapt naïef aan materialisme en kan gemakkelijk worden omgepraat en verleid. Hij is een dromer en stort zich zonder zich in te houden enthousiast overal in. Hij schudt eenieder af die hem te strak vasthoudt.* Dionysus is allereerst een archetype van intense uitersten, van extase en afgrijzen, totale eenheid en volkomen ontbinding, weelderig leven en vreselijke dood. De volwassen Dionysus kent geen grenzen, geen beperkingen, sociaal of anderszins. Hij is de traditionele sjamaan.

We zetten de twee broers nu tegenover elkaar en kijken of dat wat oplevert voor het begrip van beursgekte en zeepbellen.

Apollo en Dionysus delen belangrijke kenmerken. Ze zijn halfbroers; beiden zijn zoon van Zeus, de machtigste mannelijke god. Zij delen ook een ‘beschadigde’ relatie met hun moeder. Apollo vanwege een lange, pijnlijke geboorte en Dionysus omdat hij niets eens uit een moeder geboren is. Als je moeder en materie (in het Engels taalkundig verbonden als mother en matter) beschouwd als afkomstig uit dezelfde archetypische bron, dan houdt dit praktisch in dat Apollo noch Dionysus ‘met beide benen op de grond staat’. Apollo vlucht in abstracte rationaliteit en Dionysus verliest door de maenads de vaste grond onder zijn voeten, waarbij hij volkomen in emotionaliteit verzinkt. Als gevolg hiervan doet geen van beiden aan introspectie.

Behalve deze gezamenlijke kenmerken zijn ze verder elkaars tegenpolen. In de figuur hieronder worden deze tegengestelde kenmerken opgesomd (ook al zijn deze hierboven niet allemaal behandeld).

Figuur 9: De tegengestelde kenmerken van de mythische goden Apollo en Dionysus.

Nietsche zag ze als twee kanten van dezelfde munt, als yin en yang. In de nachtmodus van Dionysus komen de maan, dauw, vrouwen, seksualiteit, emoties, het lichaam en de aarde aan bod. In de dagmodus van Apollo zijn het de zon, droogte en alles wat rationeel en ordelijk is. We hebben ze beide nodig. Bij een teveel aan het zonlicht van Apollo droogt een cultuur uit en sterft. Bij een teveel van de nattigheid van Dionysus gaat hij rotten en wordt gek.

De mythologische band tussen beiden is opmerkelijk expliciet. ‘In het binnenste heiligdom van de tempel van Apollo was het graf van Dionysus. Gedurende de drie wintermaanden gaf Apollo zijn tempel in handen van Dionysus om in het verre noorden naar het fabelland van de Hyperboreanen te gaan.’*

Ook de beroemde tragedie Bakchai (Bacchae) van de hand van Euripides is onthullend. Hierin komt Dionysus terug in zijn geboorteplaats Thebes. Pentheus, de heerser over de stad, heeft alle trekken van Apollo. Hij erkent de goddelijkheid van Dionysus niet en weigert hem de toegang. Hij bant alle rituelen uit die bij het type Dionysus horen omdat hij bang is dat ze de openbare orde zullen verstoren. Een groep vrouwen pikt dit niet en trekt de bergen in om het ritueel uit te voeren. Onder hen is Agave, Pentheus’ eigen moeder. Pentheus verstopt zich in een boom om de vrouwen gade te slaan, maar hij wordt ontdekt. In hun losgeslagen gekte zien de vrouwen Pentheus aan voor het offerdier en ze verscheuren hem. Agave houdt trots het hoofd van haar eigen zoon omhoog.

Dionysus stuurt zijn gekte niet naar zijn getrouwen die zich aan zijn wonder overgeven, maar naar zijn vijanden die zich tegen hem teweer stellen. Kortom de hyper-rationelen worden het slachtoffer van de manie van Dionysus.

De minachting voor Dionysus komt voort uit de hyper-rationele pogingen tot controle en de gekte van Dionysus is de paniek die erop volgt.

Bij elke fase van een traditionele ‘boom’-en-‘bust’-cyclus kunnen we nu de bijbehorende archetypische werkelijkheid aanwijzen.

Figuur 10: De beursgekte volgens het schema Apollo tegenover Dionysus.

Wat gebeurt er in de verschillende fasen? In de eerste vertegenwoordigt Apollo de in economische termen ‘rationele mens’. Die hoeksteen van de economische wetenschap kent slechts één manier van handelen: hyper-rationeel en economisch. De kenmerken van wie professioneel handelt op de markt zijn: afstandelijk, onverschillig voor de schade die anderen lijden, on-emotioneel, logisch en zonder enige introspectie.

Lietaer vertelt hoe hij eens een van de meest succesvolle handelaars in New York bezocht. Terwijl Lietaer met hem sprak, ging deze omringd door zijn computerschermen gewoon door met handelen. Aan het eind van het gesprek, schrijft Lietaer, ‘had ik geen flauwe notie of hij in het uur dat we praatten nu een miljoen gewonnen of verloren had. Hij vertoonde perfect vakmanschap, gespeend van elke emotie.’*

De geboorte van het goddelijk kind (puer aeternus) in de tweede fase zien we volmaakt terug in een enthousiaste advertentie in The Wall Street Journal van 14 augustus 1929.* ‘Nooit was een land zo gelukkig, zo welvarend en zo vredig als het Amerika van nu. De schepping van nieuwe rijkdom van fabelachtige omvang is Amerika’s speciale gave. De brede verspreiding ervan haar grootste uitvinding. En iedereen mag meedoen!’ Waarna een oproep volgt om aandelen te kopen.

En als in fase drie de crash eenmaal daar was, werd de crisis in de pers zo benoemd: als een vreselijke storm, een paniek die toesloeg vanwege recent roekeloos gedrag. Het gaat het liefst in krachttermen: ergste, complete paniek, met geweld, woester dan ooit, catastrofaal. Totdat alles weer betijt.

We kunnen uit de Griekse mythologie dus twee lessen trekken, die beide een paradox vormen. De ene is dat de manie en de zeepbel zitten ingebouwd in het hyper-rationele van de professionele marktbenadering. Dionysus zal sowieso periodiek ontwaken waarbij irrationeel gedrag de kop steekt, geheel volgens de archetypen. We doen, denken en voelen louter volgens de primaire patronen die in de beeldwereld zijn vastgelegd. Zo rationeel zijn we van binnen niet.

De andere les is dat hoe hyper-rationeler een markt is, des te waarschijnlijker een manie zal toeslaan. Mythologisch is het Apollo die verscheurd wordt, niet Dionysus. Met andere woorden, hoe meer we ons proberen te beschermen tegen de onzekerheid van Dionysus, des te waarschijnlijker is het dat we zijn gekte aantrekken. De illusie van controle wordt dan geloochenstraft.

Lietaer merkt vervolgens op – het is het jaar 2000 – dat de markt op dat moment precies de kenmerken heeft die een onverwachte crisis in zich herbergen. ‘We lopen op eieren,’ schrijft hij. Dat werd de Kredietcrisis van 2007!

We keren van de ‘booms’ en ‘busts’ nu terug naar het dagelijks geldgebruik. Op basis van het voorgaande is duidelijk dat we alleen andere geldsystemen mogen verwachten in maatschappijen waarin het vrouwelijke geëerd wordt. Dat is in het kapitalisme niet het geval. We zien historisch dat waar het vrouwelijke archetype onderdrukt werd, steeds een muntmonopolie opkwam dat de rol van ruilmiddel vervulde èn van middel om waarde op te potten. Het moedigde sparen in de vorm van geldaccumulatie aan, bijvoorbeeld door rente-inkomsten op spaargeld te geven. Zulk geld concentreert zich ten slotte bij een relatief kleine elite, zodat er in de praktijk bij de meesten sprake is van schaarste. Het lokt bij investeringen kortetermijndenken uit. Het zal niet verbazen dat de ‘hoge’ beschavingen praktisch synoniem zijn aan patriarchale samenlevingen, waarin het vrouwelijke onderdrukt wordt. Metalen munten verheerlijkten niet voor niets de heerser door hem erop af te beelden. Het waren yang-munten.

In slechts twee gevallen zien we een ‘ontwikkelde’ beschaving met twee complementaire geldsystemen, waarbij één munt het ongebruikelijke kenmerk had om de accumulatie van rijkdom in de vorm van die munt actief te ontmoedigen. Dat was het Europa van de tiende tot de dertiende eeuw en tijdens de Isis-cultus in Egypte. Die extra munt was in die twee gevallen een puur ruilmiddel dat je niet gebruikte om op te potten. Dit geld ging vrijuit rond in alle lagen van de bevolking, tot in de laagste aan toe. Het betrok iedereen in transacties wat de levensstandaard aanzienlijk bevorderde. Deze mensen spaarden heus ook wel, maar niet in de vorm van dit geld. Ze waren ook veel meer met de lange termijn bezig. Daarom noemt Lietaer deze complementaire munten yin-munten.

Historisch bewijs verzamelen voor het functioneren van zulke duale munten is bijzonder lastig. Ten eerste kennen we er dus slechts die twee voorbeelden van. En ten tweede kijken geschiedkundigen naar de lokale munt niet om. Er werd niet in gespaard en ze bleven soms ook niet bewaard omdat ze niet van metaal waren maar van vergankelijk materiaal. Musea laten in hun verzamelingen deze munten in het algemeen niet zien.

Waar lokale yin-munten de overheersende yang-munten aanvulden, zijn vier effecten te onderscheiden:

* Ze waren de in de geschiedenis genegeerde helden van de gewone mensen die er economisch opmerkelijk wel bij vaarden.

* Ze brachten spontane investeringspatronen teweeg met ongebruikelijk lange-termijn-perspectieven.

* Ze kenmerken zich door louter te verschijnen in samenlevingen die het vrouwelijke archetype eerbiedigden, wat eerlijk gezegd in de westerse geschiedenis nauwelijks voorkwam.

* Ze waren de voorlopers van de huidige lokale-muntbeweging die wel eens een sleutelrol kan gaan vervullen in de overstap naar duurzame overvloed.

Het gaat hier dus niet om wat rare munten uit beschavingen die allang verdwenen zijn. De keuze voor de juiste munten is voor ons intussen bijna letterlijk een kwestie van leven of dood geworden. Het onduurzame karakter van ons huidige geld leidt ons naar de verdoemenis. Dit móet gerepareerd worden. Dat een oplossing voortkomt uit nieuwe eerbied voor het vrouwelijke archetype zal ons verder alleen maar goed doen.

Douglas Rushkoff beschrijft in zijn artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ al de kern van het duale geld in die periode van de tiende tot de dertiende eeuw in Europa. Lees dit artikel dus nu eerst (nog eens) door. Dan vul ik het hier aan met de accenten op het vrouwelijke aspect die Lietaer daar nog aan toevoegt. De ingebakken ontwaarding van deze lokale munten noemt men ‘demurrage’.

Ons geld moet dus veel meer yin worden; de bitcoin is juist teveel yang. Het digitale aspect is dus niet het bepalende aspect.

Toen Europa na de val van het Karolingische Rijk in een lappendeken van gebieden met lokale heersers veranderde, wilde ieder van hen een eigen munt, om daar het eigen lokale geld te kunnen slaan. Als er een hogere macht was, werd dat zelfs van bovenaf bevorderd.* Het voordeel ervan was dat de in omloop zijnde munten eens in de zoveel tijd vervangen konden worden. Dat gebeurde sowieso als een heerser werd opgevolgd door een nieuwe, want ieder wilde liefst zijn eigen kop op de munten. Mensen moesten hun munten dan omruilen voor nieuwe en voor elke vier kregen ze er drie terug. Dit vormde een equivalent voor de belasting in natura die er steeds meer door verdrongen werd. Als dit eens in de zes jaar gebeurde, kwam dat neer op een ontwaarding van 0,35 procent per maand. Het was een weinig verfijnde vorm van demurrage.

Dit proces begon aan het begin van de tiende eeuw in Engeland en het verspreidde zich snel over grote delen van Europa. Lietaer noemt Denemarken, Bohemen, Hongarije, Polen, Frankrijk en Duitsland als voorbeelden van gebieden die meededen. Munten werden niet alleen uitgegeven door de lokale heersers, maar ook door graven, bisschoppen en abten. De bij Rushkoff genoemde bracteaten vormden een variant op dit stelsel. Ook deze waren een uniek plaatselijk en tijdelijk fenomeen. Ze moesten zelfs elk jaar op de jaarmarkt omgeruild worden. Hun hoogtijdagen lagen in de twaalfde en dertiende eeuw.

Het is belangrijk te beseffen dat door een demurrage op basis van tijd de munt zelf niet werd uitgehold. Als er edelmetaal aan te pas kwam, bleef het gehalte volstrekt op peil. Wie zich aan geknoei waagde, werd de hand afgehakt.

We zagen bij Rushkoff al dat zulke munten het economisch leven een enorme boost gaven. Ze lokten een gedrag uit dat economische bloei opleverde. Je kon ze immers beter meteen besteden voor ze minder waard waren bij het omruilen. Dit maakte het yin-munten die niet gebruikt werden om op te potten. Oppotten gebeurde in de vorm van investeringen in kapitaalgoederen – zoals molens, ovens en wijnpersen die elke paar jaar vernieuwd werden – of van investeringen van de gemeenschap – zoals kathedralen (daar waar bisschoppen heersten) en kerken.* Dit vergde, zoals gezegd, een visie voor de lange termijn. Dit yin-geld bereikte alle lagen van de bevolking. Ook gewone boeren droegen wel zilveren knopen op hun kleding of ‘dure’ versiering op hun schoenen. De onderste laag was in Europa in die tijd beter af dan ooit in de geschiedenis, tot op de dag van vandaag.

Het was daarbij natuurlijk niet zo dat de middeleeuwse samenleving de ruilmarkt en dit soort geld bewust uitvond. De regelmatige ontwaarding werd heus niet toegejuicht. Eigenlijk was dit een systeem met een gunstige uitwerking zonder dat men het nastreefde of zelfs doorhad. De voordelen kwamen gewoonweg ter beschikking van alle producenten en consumenten, tot aan de eenvoudigste aan toe en wel op ongekende schaal.

Om nog even een idee te geven: In Engeland liepen 8 miljoen schapen rond die wol gaven voor een bevolking van 5 miljoen. In Frankrijk groeide de wijnbouw explosief en was voor het merendeel in handen van kleine boeren. De kwaliteit van de wijn ging sterk omhoog. Net zo was het met de productie van bier en cider in andere landen. Glas en papier werden op industriële schaal geproduceerd. In Oostenrijk werd er geëxperimenteerd met het kweken in broeikassen en een klooster in Parijs teelde 88 verschillende soorten peren. Alleen al in Frankrijk werkten 20.000 watermolens die evenveel energie leverden als 600.000 arbeiders. In het jaar 1176 werd de London Bridge gebouwd. Mensen aten tenminste vier gangen per dag, met een voedingswaarde van minstens 3.000 calorieën.

Het belangrijkste bij dit alles was dat het welvaren van de gewone man zo sterk verbeterde.

Lietaer besteedt uitgebreid aandacht aan het verschijnsel van de zwarte madonna dat we in diezelfde periode vinden. Zij is een uniek verschijnsel dat een esoterisch sleutelelement lijkt te vormen in de opleving van de eer die betoond werd aan de moedergodin. We kunnen de zwarte madonna herleiden tot de Isis-verering uit het oude Egypte. De neergang van de munten gebaseerd op demurrage en de neergang van de zwarte maagden in Europa en die van Isis in Egypte lijkt samen te vallen met een geweldige neergang in de levensstandaard van de gewone mensen. Dat hoeft geen oorzakelijk verband te zijn. Maar voor Lietaer is het wel een teken van de opkomst en neergang van het archetype waar deze muntsoort en deze vorm van verering bij horen. Beide waren werkzaam in dezelfde archetypische constellatie en zo is er een indirecte correlatie met de gewonnen en verloren welvaart.

Dus, wat behelsde die zwarte madonna dan wel? Zij heelde de breuk die in de kern van het westerse patriarchale wereldbeeld zat, de breuk tussen materie en ziel, lichaam en geest, vrouwelijk en mannelijk, seksualiteit en spiritualiteit. Zij behelst een aantal beslist eigenaardige kenmerken.

Ten eerste zijn haar beelden nooit met handen gemaakt, maar steeds tevoorschijn gekomen – gevonden op een heilige plaats van heidenen, in een grot van Druïden, of op kruispunten van voorchristelijke pelgrimsroutes, of ze is aan komen varen in een boot zonder bemanning. Kortom, de zwarte madonna stamt uit de tijd van voor het christendom, maar werd vereerd tijdens het christendom, zonder dat dat beide geloven al te zeer schond.* Daarin is de zwarte madonna uniek.

Verder is haar beeld altijd klein, bijna standaard tussen 60 en 70 cm – ook nooit kleiner. De rechte stoel waarop ze zit heet een cathedra, net zoals Isis had; het is de stoel van de wijsheid.* Haar blik is streng, priesterlijk, met iets oriëntaals. Het materiaal is hout van een fruitboom of van een ceder (het verband met vruchtbaarheid). Zij heeft steevast wonderen verricht.

En tenslotte: haar gezicht is pikzwart. De Roomse Kerk heeft dat altijd proberen weg te wimpelen – beelden werden vaak overgeschilderd – maar dat hielp niet veel tegen de verering. De kleur zwart is zelfs verbonden met drie verschillende dingen.

Bij oude goden vertegenwoordigde zwart het vrouwelijke in hun kracht, niet in een dociele vorm, maar als het vrouwelijke in de strijdershouding, in staat om te vernietigen. Het is een terugkerend thema bij godinnen van oude culturen.* Je kunt je voorstellen dat mannen zich bij zoveel machtsvertoon onbehaaglijk voelden.

Het tweede aspect is de ongebreidelde seksualiteit van die grote zwarte godinnen, ook al iets waar een patriarchaal systeem grote moeite mee heeft. Er is ook een oud verband tussen vrouwelijke seksualiteit en de vruchtbaarheid van de Aarde.

Ten derde waren in de middeleeuwen initiatie en esoterische kennis een belangrijke kant van de cultuur en dat verklaart misschien waarom christelijke monniken, die zich daarmee bezighielden, zich inlieten met de zwarte madonna.*

De zwarte madonna hoort bij het archetype van de moedergodin.

Voor de onderzoeker China Galland speelt de zwarte madonna een cruciale psychische rol, die hij in Jung-termen beschrijft als ‘het symboliseren van de aarde, materie, het vrouwelijke in mannen en het eigene in vrouwen. … Tenzij mannen en vrouwen zich gelijk op bewust worden van dit oerbeeld van de zwarte madonna en dit in zichzelf opnemen, is de mensheid niet in staat om de problemen rond materialisme, racisme, vrouwenbevrijding (en alles wat daarmee samenhangt) op te lossen.’ Hij legde verband tussen de zwarte madonna en de vroege gnostische traditie in het Christendom waarin de Moeder ook ‘Wijsheid’ wordt genoemd, en ‘Heilige Geest’, ‘Aarde’ of ‘Jerusalem’. ‘Voor de vroege Christenen werd de heilige geest verpersoonlijkt als de moeder en aanbeden als was ze God zelf.’*

De zwarte madonna symboliseert Moeder Aarde en haar kind vertegenwoordigt de mensheid, ieder van ons. De link met de moedergodin is duidelijk. Dit valt ook taalkundig uit het Arabisch af te leiden. Daarbij vind je ook een verband met het woord alchemie. Daarin werkte men met zwavel (het yang-symbool voor de zon, goud en vuur), kwik (het yin-symbool voor maan, zilver en water) en zout (het symbool voor het materiële lichaam).*

De eerste stap in het proces van de alchemie werd ‘werken in zwart’ genoemd. Jung beschrijft dat als de ‘donkere nacht van de ziel’. In de Middeleeuwen had men het over melancholie (letterlijk zwart humeur), een moeilijke, onplezierige, maar noodzakelijk eerste stap om ware inspiratie en heelheid te bereiken. Zo stond de zwarte madonna voor de alchemist voor de vereiste eerste stap naar de bewuste herintegratie van de ziel in de materie, in het lichaam. Dit pad werd soms het ‘vochtige alchemie-pad’ genoemd, refererend aan een vrouwelijke initiatie-aanpak. Wie ingewijd werd, moest allereerst van alle met het ego verbonden attributen ontdaan worden om te voldoen aan haar ‘afdaling in de onderwereld’.

In hedendaagse termen symboliseert de zwarte madonna het positieve doel van een depressie – een vertraging die nodig is als eerste stap naar een verdieping in zielewerk. ‘Door depressie betreden we dieptes en in dieptes vinden we ziel. De ware revolutie begint binnenin het individu dat getrouw kan zijn aan zijn of haar depressie.’* Je door depressie heenwerken is nog steeds het meest voorkomende, typisch onbedoelde, pad naar de revitalisering van de levensdoelen. Zo zou de boodschap van de zwarte madonna in het heden wel eens een beter middel kunnen blijken dan prozac, voegt Lietaer hieraan toe.

Het is in elk geval fascinerend, schrijft hij, dat in de nogal vermomde vorm van zwarte madonna, de symboliek van de moedergodin uiteindelijk valt te verknopen met geldsystemen. De metafoor van de uiteindelijke succesvolle vereniging, het ‘elixer van de filosoof’, werd symbolisch vertegenwoordigd in de omzetting van lood (de depressie/vergiftiging van Saturnus) in goud (het bewustzijn van de Zon). In het middeleeuwse onderbewuste was goud geld, het hoogst gewaardeerde metaal van die tijd.

Aanhangers van Jung zullen zeggen: archetypen vertellen altijd en overal hun eigen verhaal, los van het exacte jaartal en de exacte plaats.

In deze eeuwen van voorspoed verbeterde de positie van vrouwen aanzienlijk, zowel in vergelijking met de tijd ervoor als met de tijd erna. Je zou kunnen zeggen dat het een soort halve renaissance voor vrouwen was.

Van het jaar 1292 weten we dat vijftien procent van alle belastingbetalers financieel onafhankelijke vrouwen waren (waarbij het onderscheid tussen getrouwd, op zichzelf, of weduwe niet gemaakt werd). Ze waren actief in maar liefst 172 verschillende beroepen, variërend van de makers van vaten en kratten, boekbinders, beschilderaars van poppen en, zij het weinig, als slagers. Vrouwen zaten zelfs in de mijnbouw en maakten zwaarden en sikkels. Of het in de jaren ervoor beter was, is niet duidelijk, maar in de jaren erna verzwakte hun positie. In 1313 was hun aandeel onder belastingbetalers gezakt tot elf procent en het aantal beroepen tot 130.*

Er waren verbanden van vrouwen met speciale vaardigheden (muliebria opera) in werk dat mannen niet ‘begrepen’, zoals alles wat van doen had met kleding maken, brouwen en koken. Dit was het vrouwendomein.* Naast deze monopolies vond je aan het eind van de dertiende eeuw in Frankrijk vrouwen actief in 108 van de 312 formeel geregistreerde ambachten.

Ook op het gebied van bezit kenden vrouwen in deze tijd een ongewoon hoog niveau van vrijheid. In de Anglo-Saksische wetgeving mocht een vrouw bij scheiding niet alleen de kinderen meenemen maar ook de helft van al het eigendom.*

Terwijl aristocratische jongens en mannen zich vooral in het gebruik van wapens bekwaamden, was het voor aristocratische vrouwen juist heel gewoon om te leren lezen, schrijven, zingen en schilderen. Ook andere meisjes en vrouwen kregen onderwijs. De kunsten bloeiden, onder andere in de twaalfde-eeuwse literatuur over hoofse liefde (die voor een man ‘het bereiken van de hemel door middel van een vrouw’ behelst). Minnezangers, ook vrouwelijke, bezongen dit. Deze ‘uitvinding’ werd ‘als een essentiële stap in de vrouwenemancipatie’ beschouwd.* Tot dan toe bestonden er alleen teksten in wetenschappelijk Latijn. Het verschijnen van teksten in de volkstaal, en dan nog wel met een diepe sociale betekenis, was een ware revolutie. Het was ook de tijd van de grote vrouwelijke mystieke auteurs. Dit alles bewerkstelligde dat ene doel: ‘de innerlijke ervaring van het heilige huwelijk (Hieros Gamos) met androgyne kanten, de integratie van het mannelijke en vrouwelijke binnenste, de versmelting van het menselijke en het goddelijke.’* Al dit unieke eerbetoon aan het vrouwelijke archetype kwijnde na de dertiende eeuw weg, om uiteindelijk voor heel lange tijd geheel te verdwijnen (zie aflevering 24). Net zo ging het op het gebied van de mode.

Mannen en vrouwen droegen in deze gunstige tijd min of meer dezelfde, loshangende kleren. Ze wasten zich in publieke badhuizen en naakt zijn was niets bijzonders. Men sliep hutjemutje in dezelfde kamer, zodat van intimiteit nauwelijks sprake was. Er was feitelijk geen mode en met een mooi lichaam hield men zich aanvankelijk minder bezig. Met het verval van het oude archetype kwam vanaf de veertiende eeuw de mode opzetten. Men ging zich in zijn of haar kleding sociaal of professioneel onderscheiden. Ook kwam er een vrouwelijk schoonheidsideaal, dat gekneed werd door het corset uit Spanje. ‘Wat een marteling moest de vrouw verduren om er naar Spaans ideaal slank uit te zien.’* De mode die men moest volgen liep in de eeuw erna de spuigaten uit, zo extravagant werd het allemaal. Ook het naakte lichaam verdween uit het sociale leven. Het werd iets voor de kunst.*

Ook in de politiek en in de kerk was in die eeuwen de rol van vrouwen groot, om daarna uitgebannen te worden.

Tussen het jaar 950 en 1300 heerste er in Europa een ongekende bouwwoede, die vervolgens abrupt stopte. Er werden zo’n 300 kathedralen gebouwd, állemaal ter ere van Maria, en geen enkele ter ere van Jezus Christus. Hoe moeten we dit interpreteren? Lietaer ziet het als een gevolg van iets wat er toen met het archetype aan de hand was.

En het bleef niet bij kathedralen. Alleen al in Frankrijk werden er behalve 80 kathedralen in haar eer ook nog eens 250 kerken gebouwd. Tussen 950 en 1050 bouwde men bovendien 1108 monnikenkloosters. In de elfde eeuw kwamen 326 abdijen klaar en in de eeuw erna nog eens 702. Bedenk daarbij dat die abdijen steeds grotere projecten werden, soms bijna met de omvang van een stad.* De hoeveelheid steen die alleen al in Frankrijk in driehonderd jaar gehouwen werd, liep in de vele miljoenen tonnen, meer dan in Egypte in haar hele drieduizendjarige geschiedenis (ook al bestaat de piramide van Gizeh uit 2,5 miljoen m3 steen).

Van de in de Middeleeuwen gespecialiseerde Robert Delors komt de schatting dat er in het jaar 1300 in Europa 350.000 kerken waren (waaronder bijna 1.000 kathedralen) en dat de fundamenten gelegd waren voor verscheidene duizenden grote abdijen. De omvang van de bevolking van Europa was toen naar schatting 70 miljoen. Dat betekent dat er voor elke 200 inwoners een godshuis was! In Hongarije en Italië was dat zelfs voor elke 100 inwoners.

Bijzonder is ook dat de kerkgebouwen niet in het bezit waren van de kerk of de adel. Het huis van God was eveneens het huis van het volk, ook al had de Katholieke kerk voorrang op de momenten van erediensten en een eigen plek in de hoek van het koor rondom het altaar. Maar ook gilden hadden er hun eigen kapel. Iedereen kon er heen, natuurlijk om te bidden, maar ook om er ‘rond te hangen’, of zelfs te slapen. Mensen kwamen er met hun honden en er werd soms luid gediscussieerd. Er waren zelfs medische voorzieningen aanwezig.

Kathedralen werden bekostigd door de vele giften van lokale leken en waren in het bezit van de burgers van de stad. Trouwens, ook boeren van het platteland schijnen royaal meebetaald te hebben. Kleine, individuele bijdragen waren goed voor een derde tot meer dan de helft van de kosten. Verder kwam er geld uit legaten, de verkoop van goederen, grafrechten en allerlei diensten. De bijdragen van de lokale adel of het koningshuis waren niet meer dan de ‘kers op de taart’.*

De bouw van al deze kathedralen is een van de mooiste geschenken in de geschiedenis van het Westen.* Het getuigt van geloof, vernuft, solidariteit en vrijgevigheid. Het was ook een grandioze wijze om langdurige inkomsten te genereren voor de gemeenschap als geheel.*

Dit puur een tijd van intenser geloof en grotere devotie noemen, kan deze bouwwoede en het plotselinge einde ervan niet verklaren. Het moet bijna wel iets met het geldsysteem te maken hebben. Want als je je spaartegoed niet in de vorm van geld kunt bewaren, investeer je het in iets wat blijft bestaan en in de toekomst waarde zal opleveren. Zo kwam het dat mensen in deze eeuwen investeerden in bodemverbetering, irrigatiewerken en dijken, in tapijten en schilderijen, vee, weefgetouwen, bruggen, vervoermiddelen, windmolens, wijnpersen en zelfs in kathedralen – in plaats van geld op te potten.

Nu over naar het moment dat het allemaal vrij plotseling ophield.

Tegen het jaar 1300 werd alles ineens anders. We lazen bij Rushkoff al hoe de lokale bevolking overal een centrale munt kreeg opgedrongen.* Het is ook terzake de beschrijving te noemen van de opkomst van de factormarkten (de arbeidsmarkt, de onroerendgoedmarkt en de geldmarkt), die volgens Van Bavel een bijna onontkoombare ontwikkeling waren. En het is de tijd dat de lokale koopmannen hun woonplaats ontgroeiden zoals we bij Jane Jacobs kunnen lezen.

Lietaer benadrukt juist de niet-economische kant. Hij vindt het opvallend dat de teloorgang van de zwarte madonna en de verzwakking van de maatschappelijke positie van de vrouw vrijwel gelijk op gingen.* Hij citeert de Duitse wetenschapper Petra Van Cronenburg:* ‘Met de geografische verbreiding van de hoofse liefde verspreidde de verering van de zwarte madonna zich vanaf 1100 vanuit Frankrijk over heel Europa. Het valt op dat de literatuur van de hoofse liefde en de oorspronkelijke zwarte-madonna-beelden tegelijk opbloeiden en verdwenen. … In 1277 veroordeelde de kerk de erotische hoofse-liefdeliteratuur. De dichters ervan werden geëxcommuniceerd als ‘knechten van Satan’. Tegelijk werden de oorspronkelijke zwarte madonna’s in hun strenge Romaneske stijl vervangen door lief glimlachende madonna’s.’ Velen werden overgeschilderd of gewoon verwijderd en verbrand. Hun crypten werden gesloten.

Ook het leiderschap van vrouwelijke abten in duale kloosters werd ingedamd. Sacramenten bedienen werd een exclusieve mannenzaak. Vrouwen mochten ineens geen dichter, arts of hoofd van een gilde meer worden. Ze werden stap voor stap het huwelijk ingedreven waar ze een ruilobject werden, tenslotte veracht als demonische verleidsters en slechts om één ding geapprecieerd, namelijk het voortbrengen van erfgenamen.

Er werd natuurlijk fel verzet geboden, zelfs binnen de kerk. Toen het opleiden niet alleen voor vrouwen en meisjes werd ingeperkt, maar zelfs voor nonnen, kozen de ‘begijnen’ ervoor geen religieuze gelofte te doen en zichzelf te organiseren. Maar al in 1312 werden de bezittingen van hun organisatie geconfisqueerd, werden hun rechten beknot en kwam de inquisitie in actie.

En zo ging het ook op vele andere maatschappelijke terreinen mis, zoals met de gezondheid. Ongeveer vanaf het jaar 1300 begon de bevolkingsomvang te kelderen maar nog sneller gingen de levensomstandigheden achteruit. De steile bevolkingsgroei van de voorgaande eeuwen knakte abrupt om. In 1315 en 1316 heerste er hongersnood (net als in de jaren ’20 en ’40 daarna). Van de 5 miljoen inwoners van Engeland bijvoorbeeld, waren er amper vijftig jaar later nog 4,5 miljoen over.* En het saillante detail hier is dat de pest toen pas uitbrak, dus een verzwakte bevolking overviel. Die pest kwam in 1347 en deed de Engelse bevolking in een paar jaar tijd naar ruim 2 miljoen zielen kelderen.

De afschaffing van het systeem van demurrage en het versterken van het centrale gezag (op nationaal niveau), met het gepaard gaande militaire optreden, hadden grote gevolgen (zoals Rushkoff al beschreef in zijn tweede artikel). Het geldstelsel (en het levensonderhoud) kwam tenslotte geheel in handen van ‘de koning, de strijder en de magiër’, dus de yang-kant van de archetypen in figuur 8. Met de onderdrukking van de minnaar en de moedergodin werd de yin-kant effectief uitgeschakeld.

Zo eindigt een onbewust geldexperiment met lokaal yin-geld dat weinig glans had, maar per ongeluk wel een ‘gouden eeuw’ opleverde. Nu over naar het geval Egypte.

Dit is natuurlijk meer een beschrijving van de ommezwaai dan een verklaring. Lietaer legt vooral de vinger op de gelijktijdigheid van de diverse ontwikkelingen, verbonden als ze bij hem zijn in de Jungiaanse indeling in archetypen.

Het tweede voorbeeld van complementaire munten vinden we in Egypte. Het is met ons huidige paradigma in het hoofd lastig de religieus-theologische begrippen van deze oude agrarische, polytheïstische samenleving te bevatten.* Het geloof werd eerder door mythen en symbolen overgebracht dan door rede en logica. De tegenstrijdigheden en complexiteit zijn verwarrend. Toch is er ook heel wat duidelijk. Het leek een patriarchaal systeem met de farao aan het hoofd, maar de hele esoterische traditie was er overwegend en expliciet matrifocaal, met Isis in het middelpunt: de ‘grote Isis’ zoals in vroege piramideteksten te lezen valt. Isis was vanaf het jaar 3000 voor Christus tot 200 jaar erna de grootste godin. Het vrouwelijke principe werd in haar niet alleen geëerbiedigd, maar ook systematisch versterkt. Farao laaft zich op afbeeldingen aan de borst van Isis als bron van zijn wijsheid. Hij ontleent aan haar zijn zeggenschap om te regeren. De eeuwige Isis geeft de farao tijdelijke macht, als de levende Horus.

Voor de Egyptenaren was de dood niet per se definitief. Ze konden zich voorbereiden op een leven in de ‘rietvelden’ waar Osiris heerste, die bijna een hulpje van Isis leek. Vertrouwd zijn met de dood is een van de drie hoofdeigenschappen van de moedergodin. En vanzelfsprekend was juist Isis de uitvinder van de mummificatie en alle magische rituelen die bij de overgang hoorden. Zij was de onmisbare brug tussen het land van Horus (de levenden) en de wedergeboorte in het land van Osiris (van de doden).

De Egyptenaren hadden geen enkele moeite met het verband dat Lietaer eerder voorzichtig legde tussen de verering van het vrouwelijke archetype, en dan vooral van de moedergodin, en een geldsysteem dat duurzame welvaart stimuleerde (waarover straks). Zij schreven alle materiële welvaart en levenskwaliteit enerzijds en alle ongewone onafhankelijkheid van vrouwen anderzijds, direct en zonder enige terughoudendheid aan Isis toe. In de huwelijksovereenkomst bijvoorbeeld, beloofde de man gehoorzaam aan zijn vrouw te zullen zijn; precies omgekeerd als later in onze cultuur. Wat was dan wel het leven van gewone Egyptische vrouwen?

Ze waren opvallend bevoorrecht en stonden in veel opzichten op gelijke voet met de man. Ze konden bezittingen hebben en handel drijven, buitenstaanders of zelfs slaven trouwen, en zelfs in hun eentje leven. Ook in Egypte werden liefdesgedichten geschreven. Vrouwen konden zelf aanzoeken doen. Bij trouwen werden de economische en financiële zaken ten voordele van de vrouw vastgelegd. Scheiden kostte de man geld en de vrouw kreeg meestal de kinderen toegewezen. (Vaders van echtgenoten werden geheel buitengesloten.) Kom daar later eens om in het Romeinse Rijk.

Ook onder degenen die rijk genoeg waren om tijdens hun leven de mummificatie van hun lichaam voor te bereiden, blijkt er weinig onderscheid tussen mannen en vrouwen. Vrouwen hadden er ook geen moeite mee zich met Isis te identificeren. Ze riepen haar bescherming in voor hun eigen kind, steeds herhalend ‘Ik houd mijn armen om dit kind, Isis doet dat ook, zoals ze haar armen om haar zoon Horus houdt’.

Economisch waren vrouwen vooral actief in de twee belangrijkste Egyptische bedrijfstakken, die van de voedselverwerking en de textielindustrie. Mannen oogsten het graan, vrouwen maalden het, terwijl in bierbrouwen en pottenbakken mannen en vrouwen door elkaar werkten. Textiel was onontbeerlijk voor de levenden, maar net zo goed voor de doden. Vanaf het oogsten van het vlas tot en met het weven werd dit werk door vrouwen gedaan. Veel publieke functies, zoals schatkistbewaarder en generaal, vielen dan weer zelden toe aan vrouwen, zodat er nauwelijks vrouwelijke heersers waren – tussen 3000 en 1000 voor Christus zat er vier keer een vrouw op de troon (al waren er ook wel moeder-regentessen). Net zomin vond je vrouwen in een aantal ‘publieke’ ambachten, zoals beeldhouwers, timmerlui, kappers, steenbakkers en kledingwassers – dat was dan weer mannenwerk.

De tijd van voorspoed eindigde toen een militaire macht Egypte overwon: de Grieken en de Romeinen, vergelijkbaar met de centralisering van de macht bij de koningen in Europa. In beide gevallen werd het yang boven yin.

Stel je voor dat je een boer bent in het oude Egypte en je hebt na de oogst tien zakken graan over. Je brengt die naar de lokale opslagsilo en de klerk geeft je een ontvangstbewijs waarop staat ‘Ontvangstbewijs voor tien zakken graan’ met een officieel zegel en de datum van vandaag. Zulke ontvangstbewijzen werden meestal op potscherven geschreven (die ostraca heetten). Daarvan zijn er over heel Egypte duizenden gevonden. Ze werden als ‘muntgeld’ voor van alles en nog wat gebruikt. Je kon er stukken afbreken en daarmee aankopen doen (net als met bracteaten)

De clou van hoe het systeem werkte, ontdekte je als je bijvoorbeeld na een jaar terugkwam om je ostraca ter waarde van tien zakken in te wisselen. De klerk bekeek je ontvangstbewijs en gaf opdracht om négen zakken aan je terug te geven. De discussie die daarop volgde zou zo kunnen gaan:

‘Maar ik heb hier tíen zakken gebracht; waarom krijg ik er dan nu maar négen terug?’

De klerk kijkt je een beetje ongeduldig aan en antwoordde: ‘Zie je dan niet dat er een jaar verstreken is?’

‘Nou en?’

‘Zie je niet dat er een bewaker bij de voordeur van de silo staat? Hij moet ook eten, dat snap je toch wel? Dat geldt trouwens ook voor mij. En al doen we nog zo zorgvuldig, er gaat altijd wat graan verloren aan vraat door muizen en ratten.’

‘Oké, maar wat heeft dat met mijn tiende zak te maken?’

‘Nou die tiende zak is gewoon nodig om de kosten van de opslag van jouw zakken voor een jaar te betalen.’

Einde discussie.

Waar dit op neer kwam, was dat die tiende zak de demurrage-aanslag voor één jaar was. Nu was het Egyptische stelsel veel verfijnder dan het middeleeuwse systeem waarbij je om de vier of zes jaar bij omruilen één van elke vier munten inleverde (of daaromtrent). Na een half jaar zou je in Egypte 9,5 zakken terug krijgen. Daar rekenden ze het veel preciezer uit.

Ook hier was het effect dat oppotten een domme keuze was. Hoe eerder je dit geld besteedde, hoe verstandiger het was, vooral als je het kon investeren in iets wat wel zijn waarde behield. Daarom was ook hier sprake van een yin-munt. Misschien was dit inderdaad wat Jozef in de droomverklaring bij de farao inbracht als een oplossing die blijvende welvaart bracht, zoals Lietaer speculeert.* Want ook Egypte was een land waar iedereen zeer goed en gevarieerd te eten had, veel vrije tijd en waar velen konden lezen en schrijven. Het algemeen welzijn was er hoog.

Dat er bij de enige twee systemen met demurrage sprake was van een vergelijkbare archetypische constellatie – en dat de zwarte madonna rechtstreeks op Isis viel terug te voeren – deed Lietaer beseffen dat hier meer aan de hand was dan zuiver toeval. De welvaart voor gewone mensen waarmee dit gepaard ging, was werkelijk uitzonderlijk. En dat de demurrage en die welvaart tegelijk instortten met het inzakken van de collectieve focus op de zwarte madonna en Isis, maakte het verband haast onontkoombaar. Waarmee hij niet wil zeggen dat de verering van de moedergodin hier op een of andere magische manier direct verantwoordelijk voor was. Maar de correlatie is wel erg sterk. Waar de verering plaatsvond, kwam ruimte voor een munt op basis van demurrage, die in de smaak viel bij de gewone mensen. Het was een bepaalde tijdgeest.

De verering van de moedergodin, munteenheden op basis van demurrage en breed gedeelde welvaart zijn alle drie voetafdrukken van hetzelfde samenhangende archetype.

We kunnen nu de geldsystemen van patriarchale en matrifocale samenlevingen schematisch tegenover elkaar zetten, met de samenhangende sociale en psychologische gevolgen. Dus het yang-systeem waarin yin praktisch ontbreekt tegenover een duaal yin-yang-systeem.

Figuur 11: Een vergelijking tussen patriarchale en matrifocale samenlevingen.

Het is opmerkelijk dat we in een tijd leven waarin we in grote mate de waarden van de matrifocale kolom onderschrijven, terwijl we tegelijk menen dat het monopolie van yang-munten niet alleen ‘normaal’ en ‘logisch’ is, maar ook zelfs het beste middel om die algemene yin-doelen te bereiken. Als we ons realiseren hoe vreemd dat is, ligt ook de weg open om er wat aan te doen. We hebben nu immers de digitale middelen om op lokale schaal heel eenvoudig het yin-aspect toe te voegen. Dat is het mooie van onze tijd.*

Voor ouderwets contant yang-geld zijn de archetypen van de heerser en de strijder genoeg. De heerser brengt het geld in omloop, de strijder handhaaft zijn waarde. Bijna al het geld is tegenwoordig echter ‘fiat-geld’ en daarbij komt ook magie kijken.* Dat zie je in de terminologie van Amerika voor zaken rond de Centrale Bank. Daar worden de bankiers ‘magiërs’ genoemd, de voorzitter is de ‘hogepriester’ en de bank is een ‘tempel’. Om iets uit het niets te kunnen creëren (fiat-geld) waarin iedereen gelooft, is dus behalve de heerser en de strijder ook het archetype van de magiër nodig. Daarmee beslaat het moderne geld dus de volledige linkerzijde van het volledige archetype. Gemeenschapsmunten kunnen daarentegen met de rechterzijde toe zonder dat de heerser nodig is.

Figuur 12: De archetypische mens, modern fiatgeld op basis van bankschuld en gemeenschappelijk kredietgeld (@nder geld) vullen elkaar aan.

Wat kunnen nu concluderen? Ten eerste dat ons huidige geld een sterke centrale hiërarchische controle door banken en de centrale bank nodig heeft. De aard van dit geld leidt bijna vanzelf tot de onderdrukking van de yin-kant van de maatschappij.* Het gebrek aan evenwicht zorgt ervoor dat de yang-schaduw resoneert. We krijgen daarvan sociale en psychologische klachten. Sommigen zullen tegenwerpen dat die klachten van alle tijden zijn. En dat klopt, zegt Lietaer, ze zijn immers verbonden aan de archetypen, en die gelden altijd en overal. Maar die klachten zijn door de geschiedenis heen niet constant en juist de uitwassen lijken maar al te zeer met ons huidige geldsysteem samen te hangen.

Hoe komen we daar dan overheen? Dat is het tweede punt bij de conclusie.

De tweede conclusie is dat ons geld de heersende maatschappelijke informatie kopieert. Ieder systeem, ook ons sociale systeem, blijft in stand door zich te repliceren, door als het ware de erfelijke code ervan door te geven naar toekomstige versies. We weten dat geld één van de oudste informatiesystemen is en dat het een sleutelrol vervult bij het doorgeven van dezelfde yang-afwijking. Dit is het mechanisme dat verklaart waarom wij als mannen èn als vrouwen, ondanks totaal verschillende persoonlijke waarden, ons bijna allemaal op de yang-manier gedragen bij het bemachtigen van geld om te overleven. Geld is in het geheel geen ‘passieve’ of ‘neutrale’ tussenpersoon in de ruil, zoals de economische theorie stelt. Er is daarentegen een monopolie van een yang-munt die de collectieve psychologie diepgaand beïnvloedt, net als de verhoudingen tussen de mensen die geld gebruiken.*

Niet alles daaraan is slecht. Deze geldvorm heeft bijgedragen aan een historisch uniek ethos van universaliteit, de idealen van individuele zelfbeheersing en verantwoordelijkheid, en van vindingrijkheid. Daar zijn de universele mensenrechten uit voortgekomen en de verdediging van de individuele vrijheid, zelfs tegenover de gevestigde orde. Het heeft ons ook de technologie opgeleverd zonder welke we het met onze mondiale bevolkingsomvang nog geen week zouden uithouden.

Maar bekijk dan ook de schaduwkanten van het negeren van de minnaar en de moedergodin. Daartoe behoren de verkruimeling van de gemeenschap, het bombarderen van minderheden tot zondebok en de ecologische crisis.

Na het vroegere tirannieke, hebzuchtige Scrooge-type die er sadistisch plezier in had macht te hebben over anderen, zien we in deze tijd de workaholic-leidinggevende opkomen, die verslaafd is aan het accumuleren van geld, macht of glorie. Daartegenover staan mensen die in het schaarste-syndroom leven en de neiging hebben om de gelegenheid die ze krijgen om hun eigen economische mogelijkheden te verbeteren, te saboteren. Velen hebben een opvatting over professioneel handelen die hen zich op een hyper-rationele Apollo-achtige wijze doen afzonderen. Dit uit zich bijvoorbeeld in het cynisme in de media en de ongevoeligheid op het medische vlak.

We weten wel dat de collectieve uitwassen van ons financiële stelsel de levens van talloze mensen ruïneren, bijvoorbeeld van al degenen die hun schulden niet kunnen betalen. De vraag is hier: waarom hebben we regels die zulke schuldposities überhaupt laten ontstaan?

Zonder geld kun je tegenwoordig niet meer buiten je eigen, kleine kringetje treden. Maar het gebruik van geld roept bij alle uitwisselingen onbewust geactiveerde waarden en angsten op die onze maatschappij veel dieper beïnvloeden dan algemeen wordt aangenomen. Dit zijn de ‘verborgen verleiders’ voor een stel van onze meest ernstige maatschappelijke kwalen. Denk daarbij aan het dominantie-paradigma, het collectieve narcisme in onze cultuur, het consumentisme en het fundamentalisme. Die worden niet in verband gebracht met het geldsysteem, maar dat zou wel moeten gebeuren.

Dominantie is de in de schaduwen ingebouwde behoefte om anderen te controleren of te domineren, teneinde zelf een gevoel van veiligheid te krijgen. Het leidt tot het overheersen van andere culturen en rassen en van vrouwen. Het is de uit het lood geslagen krijger bij gebrek aan de empathie van de minnaar. Ook de overheersers zelf zijn hiervan de dupe. Het leidt namelijk tot een leeg zelf, niet in staat tot empathie, dat anderen als ‘anders’ ziet en zelf de werkelijkheid ontkent: het is het narcisme van de Westerse cultuur (al kun je er in het bedrijfsleven heel goed een baas mee worden). Het lege gevoel maakt ons gevoelig voor reclame, wat tot consumentisme leidt. Bij fundamentalisme wordt tenslotte de stap gezet waarbij niet meer telt wát men gelooft, maar hóe men dat doet. Daarmee is fundamentalisme (met het bijbehorende terrorisme) als tegenpool juist bij uitstek een modern verschijnsel.

Geld is hier niet de enige oorzaak van, maar het monopolie van een munt met een ingebouwde yang-afwijking heeft niettemin grote gevolgen die íedereen in de moderne maatschappij treffen.

Lietaer meent dat, na eeuwen van onderdrukking van het archetype van de moedergodin, in deze tijd steeds meer mensen op zoek zijn naar heling. Hij haalt daarvoor het werk van Jean Gebser uit het stof.* Deze Jungiaanse filosoof onderscheidde vijf fases in de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn. Dat begon meer dan een miljoen jaar geleden met de archaïsche structuur, waarna rond 150.000 jaar geleden de magische structuur volgde; tussen 25.000 en 3.000 jaar geleden kwam de mythische structuur erbij, waarop de rationele structuur volgde die 250 jaar geleden zijn hoogtepunt bereikte. Nu zou dan volgens Gebser de integrerende structuur aan de beurt zijn. Bij de eerste drie structuren horen dromen met verschillende hersengolven, zodat ze ons nog regelmatig bereiken.*

Het inzicht van Gebser is dat de structuren elkaar niet om de beurt opvolgden, maar dat ze zich opstapelden, waarbij ze steeds de voorgaande omarmden.

De archaïsche en magische bewustzijnsstructuur gaan heel goed samen met het archetype van de moedergodin, omdat haar kenmerken ‘van nature’ bij deze twee oudste structuren horen. Tegelijk hebben we gezien dat de rationele structuur de magiër past als een handschoen. Met de groei naar de rationele structuur kwam de moedergodin automatisch buiten spel te staan. De energie van het archetype van de moedergodin werd afgeleid naar de magiër.

Wanneer het integrerende bewustzijn kans zal zien de magische en archaïsche versies weer te integreren, komt omgekeerd het archetype van de moedergodin net zo automatisch weer in beeld. Het honoreren van haar archetype zal in de praktijk neerkomen op een herwaardering voor zulke zaken als emoties, verhalen vertellen, intuïtieve input en andere non-lineaire, niet-rationele benaderingen om de werkelijkheid te verwerken en te interpreteren.

Bij wederopstanding van de moedergodin zou het verschil met het verleden dan worden dat de beide archetypen die zich bezighouden met onze interpretatie van het universum – de magiër en de moedergodin – tegelijk actief zouden zijn en elkaar aldus gaan aanvullen.

Dan stelt Lietaer deze hypothese voor: beschavingen muteren of ze sterven aan hun gewonde archetype. Als een archetype in een beschaving langdurig onderdrukt wordt, is die maatschappij niet in staat om enige capaciteit op te bouwen om met dat aspect van de psyche om te gaan. Er móet dan gewoon een mutatie of een ineenstorting volgen. Het is voor de westerse beschaving erop of eronder nu deze in contact komt met het ontwaken van de moedergodin in de vorm van de ecologische crisis, het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen, en de crisis in de betekenisgeving en in die van het overheersende paradigma. Dat is echt een verschijnsel van deze tijd.*

Op het moment van schrijven, in de aanloop naar het jaar 2000, bracht Amerikaans onderzoek aan het licht dat grote groepen mensen zoekende waren naar nieuwe inzichten. Sommige zochten het op het persoonlijke vlak (zelfverwerkelijking), andere op het sociale vlak (de gemeenschap, het milieu). Het was opmerkelijk dat dit van onderop kwam, op eigen initiatief, niet vanuit bestaande maatschappelijke structuren. Het zijn volgens Lietaer tekenen van wat Gebser voorspelde met zijn integrerende bewustzijnsstructuur. Dit onderzoek rangschikte de Amerikaanse bevolking in drie groepen: de traditionelen, de modern(ist)en en de ‘cultural-creatives’.* De laatste groep bleek in enkele decennia enorm te zijn gegroeid.

Kunnen we nu de structuren van Gebser, het samenstel van archetypen en de veranderingen in deze tijd met elkaar verbinden?

De traditionelen zijn in Amerika vooral religieuze conservatieven. Ze houden van nationale en etnische eenheid en verlangen terug naar ‘vroeger’. Ze mijden in het algemeen complexe situaties en ideeën, en hebben emotioneel weerstand tegen verandering en de moderne wereld. Qua archetypen steunen ze (bijna uitsluitend) op de heerser en de strijder. De schaduw van de traditionelen uit zich in haatgroepen en uiterst rechts.

De meeste mensen in de westerse wereld hebben een ‘moderne’ kijk op de wereld, al zien ze dit zelf niet als een wereldbeeld. Ze zien de wereld nu eenmaal gewoon zoals hij ‘werkelijk’ is. Deze kijk is een reactie op de traditionele kijk en een vrucht van de industriële revolutie. Lees hier meer over in het artikel van Hickel. Modern staat bij hen voor wereldwijs, hoogontwikkeld, stedelijk en vanzelfsprekend, en juist tegenover de achterlijke en onderontwikkelde samenlevingen die aan het moderne voorafgingen.* Toch handhaven ze collectief de kernpunten uit die voorafgaande, door religie gedomineerde, kijk op de wereld: ze eren de bijbel die de mens tot meester over de schepping maakt. Op het persoonlijke vlak waarderen modernen juist wel universele normen en zijn ze seculier, al zitten er in Amerika ook veel bij met een orthodox-religieuze inslag (die zich dan weer niet in altruïsme hoeft te uiten). Ze zijn wel bijna allemaal zeer gefocust op financieel materialisme. Collectief geloven ze in de bedrijfsmatige organisatie van het kapitalisme. Technologie zal altijd uitkomst bieden, ook bij milieuproblemen. De conservatieve vleugel is tegen vrouwenemancipatie. De modernen verenigen de drie yang-archetypen van heerser, strijder en wetenschapper ineen.

De ‘cultural creatives’ kwamen in de poll als uit het niets ineens tevoorschijn. Ongeorganiseerd als ze zijn, bleven ze lang onder de radar en verrasten de goegemeente met hun kenmerken. De onderzoekers formuleerden die zo: ‘Deze mensen komen in de Amerikaanse cultuur aanzetten met de meeste nieuwe ideeën. Ze bewegen zich aan het front van de culturele verandering.’ Ze zetten zich af tegen de simplificaties van de middeleeuwse kijk van de traditionelen èn tegen de blinde vlekken en uitwassen van de modernen. Op het persoonlijke vlak uit dit zich in zelfverwerkelijking. De nadruk ligt daar op innerlijke groei in plaats van uiterlijk sociaal prestige. Iedereen met belangstelling voor de wereld, voor het spirituele en voor persoonlijke verhoudingen en de maatschappij in het algemeen, zit in deze categorie bij elkaar. Op het collectieve vlak houden ze zich bezig met de buurt, natuur en milieu, en altruïsme. Men is bereid om zich persoonlijk in te zetten en om wat in te leveren. De rol van vrouwen is hier groter. En deze groep is optimistischer. Het gaat hen om het helen van de breuk tussen het innerlijk en de buitenwereld, die tussen spiritueel en materieel, tussen individueel en maatschappelijk, en tussen de natuur en de economie. Het gaat erom zich te verbinden met de lokale én de mondiale gemeenschap en met de Aarde; het gaat om het doen versmelten van de verschillende wereldbeelden en tradities.

Al deze kenmerken zijn precies zoals Gebser voorspelde: dat het nu de beurt is aan de integrerende structuur. De nieuwe stroming van ‘cultural creatives’ was aanvankelijk onopgemerkt en zonder toejuichingen – zelfs niet in eigen kring – bezig in die integrerende cultuur te voorzien. Hier wordt niet alleen de moderne kijk op de wereld uitgedaagd. Het lijkt alsof de patriarchale kijk, de rationele kijk, de moderne kijk en de industriële kijk van Gebser allemaal tegelijk worden uitgedaagd.

Dit is in elk geval duidelijk de hoop van Lietaer.

Als we de uitdagers van het modernisme langs lopen, zien we dat ze ieder voor zich een specifieke yang-uitwas aankaarten, elk met een eigen sociale beweging. Al vroeg had je het transcendentalisme van Emerson, het feminisme van de suffragettes, de burgerrechten- en vredesbeweging, gevolgd door de hippies, communes en de groenen. Er kwam een alternatieve gezondheidszorg opzetten met diverse nieuwe stromingen in de psychologie; nog in de vorige eeuw gevolgd door de vrouwenbeweging en nieuwe bewegingen op het gebied van de spiritualiteit en new age. Bedenk zelf wat er intussen nog bijgekomen is.

Deze versplintering is een uitvloeisel van het gespecialiseerde en gefragmenteerde reductionisme van het modernisme zelf, met steeds een reactie op één aspect. De meeste mensen zijn zich er niet van bewust dat het verbindende* element van alle kritische bewegingen het herstellen van de yin-energie is. De vrouwelijke energie hoort daartoe, net als het streven naar vrede, gelijkheid en gemeenschapszin. In tal van vormen wordt de hyper-rationele schaduw van Apollo bestreden, soms met een Dionysis-achtige opstand als die van de hippies. En met de Gaia-hypothese wordt het archetype van de moedergodin weer tot leven gewekt.*

Hoe plaats je al deze vormen van verzet in hemelsnaam in het archetypeschema? We kunnen in elk geval dit onderscheid maken: de groene beweging probeert in hun boodschap vooral de archetypen van de moedergodin en de wetenschapper te verbinden en betrekt er in zijn activisme ook de strijder bij. Degenen die de cultuur integraal willen veranderen, omvatten eigenlijk alle vijf archetypen. Allerlei andere stromingen doen van sommige een beetje. We laten alleen deze eerste twee zien in figuur 13.

Figuur 13: De archetypische mens en de subculturen van deze tijd.

We kunnen nu ook geldsystemen en archetypen in één schema onderbrengen. Ze worden weergegeven als een trap. We lopen ze hieronder langs.

Figuur 14: Geldsystemen bij de opeenvolgende werkzame archetypen.

In perioden van langdurige en intense oorlog overleeft alleen de ruileconomie, waarin slechts zaken met een directe gebruikswaarde als geld overblijven: zout en sigaretten vormen er klassieke voorbeelden van. Hier volstaat de energie van de strijder.

Wanneer daarop een geloofwaardige centrale autoriteit opkomt, is het gewoonlijk die autoriteit die een munt uitgeeft voor het eigen gebied. Het gebeurde in Sumerië, China en Europa en liep door tot in de 17e eeuw. Het paste goed bij agrarische economieën en het mobiliseerde en behoefde slechts de archetypen van de strijder en de heerser. Het was de wereld waarin de traditionelen zich thuis voelden en het verklaart waarom die voorstander zijn van ‘echt’ geld in de vorm van gouden munten.

Daarop volgde het systeem met geld op basis van bankschulden – het moderne geldstelsel. Hier komt de magiër erbij en hier voelen de modernen zich thuis.

Wat heeft de toekomst voor ons in petto? Of we moeten we die vraag zo passief niet stellen en het zelf met eigen activisme invullen?

Bij de volgende trede wordt het plaatje minder duidelijk; er zijn te weinig voorbeelden van. Maar het lijkt nu de beurt te zijn aan de complementaire, duale muntstelsels die we hiervoor uitgebreid bespraken. In elk geval speelde de moedergodin hierbij een belangrijke rol, zodat er daar dus vier archetypen het stelsel bepalen.

De laatste traptrede activeert alle vijf archetypen. Zo’n stelsel bestaat nog niet. Dat is volgens Lietaer zeker niet te realiseren met een enkele munt. Het vereist de officiële aanmoediging van systemen met complementaire munten. De duale stelsels van Egypte en Europa kwamen spontaan op, maar nu zouden we er beter bewust op kunnen aansturen dat er naast conventionele nationale munten (die de heerser, strijder en magiër kracht geven) als aanvulling munten van het yin-type geschapen worden (die de minnaar en de moedergodin kracht geven). We zullen in het volgende artikel een voorbeeld uitwerken van wat dat kan inhouden en wat daarbij komt kijken (ook al krijgt het yin-aspect daar geen expliciete aandacht). In elk geval constateert Lietaer dat er in de wereld vanaf het jaar 1985 tot aan 2000 een enorme groei in spontane munten te zien is.*

Het initiatief voor zulk yin-geld komt bijna onveranderlijk uit de geledingen van de ‘cultural creatives’. Daar heerst bij velen het gevoel dat er aan het bestaande geld iets niet deugt. Ze willen er vaak een andere munt voor in de plaats. En dat, vindt Lietaer, zou contraproductief zijn. Beide typen munten zijn nodig om alle vijf de archtetypen te bekrachtigen.* Als het lukt met complementaire munten, zouden de traditionelen er de gave in kunnen vinden dat je ermee kunt opkomen voor je eigen waarden en dat het verleden een belangrijke bijdrage kan leveren aan de toekomst. Voor de modernen is er de gave van innovaties en echte alomvattendheid. Terwijl de ‘cultural creatives’ er de gave van duurzaamheid en gemeenschap in vinden.

Het is nu tijd om conclusies te trekken.

We kunnen de toestand waarin we nu zitten verbeelden in de volgende figuur. We zien daarin dat het huidige geld in alle opzichten de slechte schaduwen activeert.

Figuur 15: De archetypen die geactiveerd worden door ons conventionele geldsysteem en de schaduwen die erdoor tot uiting komen.

En daar komt nog eens bij dat we in alle opzichten onze grenzen hebben bereikt. Met het huidige yang-monopolie op geld is er gewoon geen geld te vinden om al die dringende problemen aan te pakken – van de aanpak van de ecologische problemen tot en met het voorzien in de basisbehoeften van miljarden mensen en in de opleiding van even zovelen om de ongelijkheid te bestrijden. En dat geld gaat er ook niet vanzelf komen. In onze huidige toestand kunnen er geen kathedralen meer gebouwd worden.

We werpen nu nog een blik op de toekomst zoals die hopelijk komt.

We moeten creatief worden en gaan experimenteren. En we kunnen daarbij gebruik maken van het schema van de archetypen, maar dan in de terminologie van onze tijd. De onderstaande figuur laat die terminologie zien.

Figuur 16: Een schema van de universele mens voor ons tijdsgewricht.

Deze ‘kaart’ benoemt niet zozeer sociale etiketten alswel processen. Het is allemaal androgyn, dus zowel mannelijk als vrouwelijk, voor iedereen toegankelijk. Er worden hier aspecten van de archetypen benadrukt die anders minder duidelijk zouden zijn. De voorgestelde vorm is holistischer. Het is innerlijk in de zin van het tegenovergestelde van gericht zijn op de buitenwereld. De basis is verantwoordelijkheid in plaats van gehoorzaamheid. De verhoudingen zijn gelijkwaardig en coöperatief in plaats van gebaseerd op hiërarchie en controle. De paradox is dat door het individu verbinding met het geheel gemaakt kan worden, waarbij het nut van de gemeenschap om het individu te ondersteunen opnieuw ontdekt wordt zonder dat het individualisme afgezworen hoeft te worden. Een andere paradox is dat we niet alleen moeten kijken naar de knooppunten van een systeem, zoals elk archetype, ieder individu, land, vakgebied, idee of gegeven. In plaats daarvan moeten we tegelijk leren te kijken naar wat die knooppunten verbindt en wat er tussen hen gebeurt.

We hebben in dit artikel geleerd dat geld net als een ijsberg is, het meeste valt buiten ons blikveld, en juist dat deel is verbazingwekkend, zelfs raadselachtig. Toch moeten we ons hiermee bezighouden willen we aan de huidige ellende ontsnappen. We moeten creatief worden en gaan experimenteren. En we kunnen daarbij gebruik maken van het schema van de archetypen, maar dan in de terminologie van onze tijd.

Geld is voor een samenleving wat de DNA-code voor een soort is. Het kopieert structuren en gedragspatronen zodat zij door tijd en ruimte heen generaties lang werkzaam blijven. Miljarden krijgen zo hun informatie door om de individuele en collectieve besluiten te nemen om hun geld ergens aan te besteden, in het groot en in het klein, in investering of in consumptie. Het kan voor wie gewend is aan het bekende monopolie van nationale munten alweer een paradox lijken dat er synergie kan bestaan tussen de heersende yang-munten en de aanvullende yin-munten.

Met de yang-munt is er een macho-houding nodig om je door het economische leven te slaan. Willen we duurzame overvloed bereiken, dan hebben een eenzelfde portie vrouwelijk perspectief op onze geldsystemen en economische wetenschap nodig. De mannelijke blik is niet per se verkeerd, hij is zelfs onontbeerlijk. Maar als zijn schaduw de menselijke activiteiten gaat aansturen zitten we in de puree. De synthese die we nodig hebben, zien we terug in onderstaande ‘bril’.

Figuur 17: De verhouding tussen de universele cycli van het menselijke en yin- en yang-economieën.

Hiermee eindigt dit artikel – met dank aan het noeste werk van Bernard Lietaer. We gaan nu bekijken wat er technisch mogelijk is op het gebied van @nder geld.

Ons geld is onze spiegel. Het kan meer tonen dan onze schaduwen. Het kan ons ziel weerspiegelen. Kunnen we dan geen poging doen om daar meer archetypen een reële plaats te geven door middel van het invoeren complementair geld?