De econoom Irving Fisher over het ‘Wonder van Wörgl’

Het experiment van Wörgl trok vervolgens de aandacht van de vooraanstaande Amerikaanse econoom Irving Fisher. Deze was meteen verkocht. Hij zag hoe goed de oplossing van Wörgl werkte om de crisis te bestrijden en schreef er het boek Stamp script over. In dat boek beschrijft hij hoe, in afgesloten netwerken, een negatieve rente (door middel van zegels) gebruikt kan worden om de onderlinge handel te versterken, waardoor bedrijven aan meer klandizie en inkomsten kunnen komen. Hij hoopte met het schrijven ervan een bijdrage te leveren aan het beëindigen van de grote depressie van de jaren ’30 in de VS. Met de zogenaamde verkeersvergelijking van Fisher kan je op een hele simpele manier berekenen hoe het met de economie van een land gaat. Dit werkt ook voor een regio of een gemeenschap. Fishers vergelijking stelt dat het volume van het beschikbare geld maal de snelheid van de circulatie de totale productie bepaalt (met de Engelse termen):

M x V+ = P x T

M (money) = de totale hoeveelheid geld (chartaal + giraal) die in die economie in omloop is

V (velocity) = de omloopsnelheid van het geld (hoe snel iedere eenheid geld van hand tot hand gaat)

P (price) = het gemiddelde prijsniveau van alle goederen en diensten

T (trade volume oftewel transactions) = het handelsvolume, oftewel het aantal goederen dat van hand tot hand gaat, het aantal handelstransacties

De omvang van de economie is dan: de hoeveelheid geld maal de omloopsnelheid waarmee dat geld van hand tot hand gaat. Die omloopsnelheid bepaalt dus in hoge mate het handelsvolume – dus wat er verdiend wordt. Deze vergelijking van Fisher wordt vrij breed gebruikt door economen, maar meestal alleen om vast te stellen hoe het er voor staat en niet om te kijken welke factoren verbeterd kunnen worden. Toch leert het ons dat door het verhogen van de snelheid van de circulatie er meer verdiend kan worden.

Irving Fisher was aanvankelijk gewoon een beroemde econoom met een column in The New York Times. Hij was bovendien uitvinder die de verdiensten van zijn vondsten via een hefboom van 10 op 1 in aandelen belegde: dus 1.000 dollar eigen geld met 10.000 dollar geleend geld inzetten op koerswinst (zie aflevering 5 van het artikel ‘Ons geld deugt niet’). In oktober 1929 voorspelde hij nog voorspoedige resultaten voor zulke investeringen. Twee weken later kelderden de koersen en begon de grote depressie. Je moet hem nageven dat hij daarover kritisch begon na te denken (wat de meeste economen toen en ook na 2008 niet deden) en op het vlak van schulden tot een opmerkelijke conclusie kwam: ‘Als het publiek ertoe overgaat massaal zijn schulden af te betalen, groeien de schulden van het publiek’. Dit noemt men ‘Fisher’s paradox’. Dat komt zo: met het afbetalen van de schulden zakt ook de hoeveelheid geld die in omloop is en dat doet de waarde van het geld stijgen: ‘Juist de inzet van individuen om de last van hun schulden weg te werken vergroot die last, omdat de optelsom van de poging van de massa om te saneren iedere dollar die men schuldig is doet opzwellen. … Hoe meer de mensen met schulden aflossen, hoe meer ze schuldig zijn.’ Dit noemt Fisher ‘het voornaamste geheim van de meeste, zo niet alle, grote depressies.’ Deze citaten komen van p. 344 van het artikel ‘The Debt-Deflation Theory of Great Depressions’ Econometrica 1 (4): 337-57. Als de overheid tegelijk ook probeert van haar schulden af te komen, wordt dit effect nog vergroot, omdat het de geldhoeveelheid nog verder verkleind.