Als accumulatie het wezenskenmerk van het kapitalisme is, zegt Wallerstein in aflevering 3 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting, dan behoeven producenten wel een (quasi-)monopolie (dat wil zeggen het monopolie van een kleine groep bedrijven). Slechts met een quasi-monopolie kunnen zij hun producten verkopen tegen prijzen die ver boven de productiekosten liggen. In systemen die werkelijk concurrerend zijn, waar de productiefactoren overal even goed aan bod komen, kan elke intelligente koper verkopers vinden die de producten met een minieme winst aanbieden, of zelfs onder de kostprijs. In een perfect concurrerend systeem is winst maken amper mogelijk. Echte winst vereist grenzen aan de vrije markt, dat wil zeggen het vereist een quasi-monopolie. Quasi-monopolies komen echter slechts tot stand als aan twee voorwaarden wordt voldaan. 1) Het product is een innovatie waarvoor een behoorlijke groep gewillige kopers bestaat; of waarvoor vraag ernaar kan worden opgewekt. 2) Eén of meer machtige staten zijn bereid hun staatsmacht aan te wenden om te voorkomen, of tenminste zoveel mogelijk te belemmeren, dat andere producenten de markt opkomen. Kortom, quasi-monopolies bestaan bij de gratie van een markt die niet ‘vrij’ is van staatsbemoeienis. In aflevering 35 concludeert Wallerstein dat de kansen om te accumuleren dalen, wat het einde van het kapitalistisch systeem inluidt.

Rushkoff beschrijft in aflevering 2 van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie, hoe centraal gecreëerd en rentedragend geld concurrentie stimuleert. Er wordt minder geld gecreëerd dan terugbetaald moet worden, waaruit volgt dat er altijd een verliezer is die over de kop gaat. De enige mogelijkheid om dit te voorkomen, is dat de bank nog meer geld aan nog meer bedrijven en personen leent. Vervolgens zijn die meer rente verschuldigd over de grotere leningen die ze zijn aangegaan en moeten ze die ook nog eens sneller aflossen dan hun voorgangers. Dit proces kan alleen voortduren zolang de economie steeds sneller blijft groeien.

Concurrentie komt nog op diverse manieren voor op 4eco. Zo definieert Rees in aflevering 4 van zijn artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ de economie als ‘de studie van economisch gedrag en de efficiënte verdeling van schaarse hulpbronnen onder concurrerende gebruikers binnen de menselijke samenleving’. Zie verder bij ecologie en economie, definities en paralellen. Hickel verklaart hoe afgrendeling en toe-eigening onderlinge concurrentie schept tussen degenen die van hun bestaan bestolen zijn. De concurrentie veroorzaakt ook dat er verliezers van het neoliberalisme zijn. En dan is er nog het sociale aspect: bij menselijk gedrag verklaart Hagens dat bij onze sociale soort eenieder concurreert om status en middelen. In de moderne cultuur concurreren we om die status met grondstoffenintensieve goederen (auto’s, huizen, vakanties, gadgets), waarbij geld als intermediaire drijfveer wordt gebruikt. En in aflevering 27 van het artikel ‘het geldmysterie’ zien we een vergelijking van de geldsystemen van patriarchale en matrifocale samenlevingen (yang en yin) dat economisch gezien schaarste tegenover genoeg staat, accumulatie van geld tegenover geldstroom, concurrentie tegenover samenwerking en voortdurende groei tegenover duurzaamheid.

Zie ook toekomst van het wereld-systeem, kapitalisme, Marx, kapitaal zonder waardegrondslag en verder rentenierseconomie en fatale kapitalistische contradicties.