De sociale waarde van arbeid
en haar representatie door geld

DAVID HARVEY
Vertaling door Gertjan Cobelens van hoofdstuk 2 van Seventeen Contradictions and the End of Capitalism.
.

Wat is eigenlijk dat ‘geld’ dat we elke dag weer zo onnadenkend gebruiken en hergebruiken? We maken ons zorgen wanneer we er niet genoeg van hebben. We bedenken (soms slinkse of illegale) manieren om er meer van te krijgen. En vaak is het een hele worsteling om ons leven zo te organiseren dat we binnen de grenzen blijven die gesteld worden door hoeveel we ervan bezitten.

Soms lijkt het wel alsof geld de oppergod is van de warenwereld, dat we allemaal voor hem moeten neerknielen, ons aan zijn voorschriften moeten onderwerpen en dat we geld voor het altaar van zijn almacht moeten aanbidden.

Toch weten we heel goed wat de basale technische functies zijn van de kapitalistische geldvorm.
1) Geld is een middel of medium van circulatie (het faciliteert de ruil op zo’n manier dat het het probleem oplost van het ‘niet-samenvallen van wensen en belangen’, dat probleem dat zulke harde grenzen stelt aan de directe ruilhandel).
2) Geld biedt één enkele maatstaf voor de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen.
En 3) geld doet dienst als oppotmiddel van waarde.

Maar wat representeert geld nu precies en hoe kunnen zijn sociale en politieke rollen en betekenissen steeds maar blijven toenemen zodat het lijkt alsof ons hele sociale en economische bestaan door geldzucht wordt voortgedreven?

Geld is in eerste instantie een middel waarmee ik aanspraak kan maken op de sociale arbeid van anderen: dat wil zeggen, een aanspraak op die arbeid die wordt aangewend voor de productie van goederen en diensten ten behoeve van de markt (dit is wat ‘koopwaar’ onderscheidt van een ‘goed’ als de tomaten die ik voor eigen gebruik in mijn achtertuin kweek). Geld is een aanspraak die niet onmiddellijk uitgeoefend hoeft te worden (omdat geld waarde oppot), maar op enig moment wel te gelde gemaakt moet worden, wil het aan zijn functie en bestemming voldoen.

Soms lijkt het wel alsof geld de oppergod is van de warenwereld.

.

In een complexe samenleving als de onze, een constructie van het kapitaal, zijn we sterk afhankelijk van de arbeid van anderen om ons de gebruikswaarden te leveren die we voor ons voortbestaan nodig hebben.

We drukken op een schakelaar en er is elektriciteit, we draaien aan een knop en het gasfornuis geeft een vlam, de ramen kunnen open en dicht, onze schoenen en overhemden passen, koffie en thee staan ‘s ochtends altijd klaar, net als brood. En bussen en auto’s, en potloden en pennen, notitieblokken en boeken zijn allemaal voorhanden, en we hebben de beschikking over dokters en tandartsen en chiropractors en kappers, en onderwijzers, wetenschappers en bureaucraten die kennis en regels produceren – en daar hangt allemaal een prijskaartje aan.

Al deze goederen en diensten slorpen direct of indirect menselijke arbeid op via de arbeid die bijvoorbeeld gestopt wordt in de productie van het staal waarvan de spijkers gemaakt zijn waarmee we onze huizen bouwen. Direct of indirect en in meerdere of mindere mate participeren de meesten van ons in de activiteit van het leveren van goederen en diensten aan anderen.

Het is de sociale waarde van al die activiteit, van al dat gezwoeg, die de basis vormt van wat geld weerspiegelt. ‘Waarde’ is gelegen in de sociale relatie tussen de arbeidsinspanningen van miljoenen mensen van over de hele wereld.

Als sociale relatie is deze waarde onstoffelijk en onzichtbaar (net als de relatie tussen ‘ik’, de schrijver van deze tekst, en ‘u’, de lezer). Maar net als bij meer algemene morele en ethische waarden heeft deze onstoffelijke waarde objectieve gevolgen voor de sociale praktijk.

In het geval van sociale arbeid zegt die ‘waarde’ iets over waarom schoenen duurder zijn dan overhemden, woningen duurder zijn dan auto’s en wijn duurder is dan water. Deze verschillen in waarde tussen goederen hebben weinig van doen met de aard van hun gebruikswaarde (afgezien van het simpele feit dat ze allemaal ergens iemand een zeker nut moeten verschaffen) en alles te maken met de sociale arbeid die in hun productie besloten ligt.

Overal hangt een prijskaartje aan dat van doen heeft met de sociale arbeid die in de productie ervan besloten ligt.

.

Omdat ze onstoffelijk en onzichtbaar zijn, moeten waarden in een stoffelijke vorm weerspiegeld worden. En deze stoffelijke representatie heet geld. Geld heeft niet alleen een tastbare verschijningsvorm, maar is ook een symbool voor en een weerspiegeling van de onstoffelijkheid van sociale waarde.

Maar net als bij alle vormen van representatie (landkaarten, om eens iets te noemen) gaapt er een kloof tussen de representatie en de sociale realiteit die ze tracht weer te geven. In een aantal opzichten slaagt deze representatie er prima in om de relatieve waarde van sociale arbeid te weerspiegelen, maar in andere opzichten schiet ze tekort of geeft ze er zelfs een verkeerde voorstelling van (net zoals landkaarten sommige kenmerken van de wereld om ons heen accuraat weergeven, maar ons bij andere op het verkeerde been zetten).

Deze kloof tussen geld en de waarde die het representeert, vormt een van de fundamentele contradicties van het kapitaal.

Geld, zo kunnen we nu wel meteen stellen, is zowel onscheidbaar als onderscheidbaar van de sociale arbeid die de waarde voortbrengt. Geld verbergt de onstoffelijkheid van de sociale arbeid (waarde) achter zijn materiële vorm. Ook laat de representatie zich al te gemakkelijk verwarren met de realiteit die ze geacht wordt weer te geven. En voor zover de representatie een verkeerde voorstelling van zaken geeft (wat tot op zekere hoogte altijd het geval is) gaan we uiteindelijk geloven in en ons gedragen naar iets wat onjuist is. Zoals we de sociale arbeid in de waar niet terug kunnen zien, zo zijn we al helemaal blind voor de aard van de sociale arbeid in het geld dat die arbeid weerspiegelt. (Straks kijken we naar een aantal voorbeelden.)

Foto: Bij een minder geprononceerde rol van geld is de onstoffelijkheid van de arbeid minder verborgen.

.

Het punt dat waarde en haar representatie onscheidbaar zijn, is belangrijk. Dat komt voort uit het simpele feit dat zonder geld, en de goederentransacties die geld mogelijk maken, waarde niet als een onstoffelijke sociale relatie zou kunnen bestaan. Met andere woorden, waarde kan niet gevormd worden zonder hulp van haar stoffelijke representatie (geld) en de sociale ruilpraktijken. De relatie tussen geld en waarde is eerder dialectisch en co-evolutionair – ze ontwikkelen zich gezamenlijk – dan causaal.

Maar de relatie tussen geld en waarde kan ook misleidend zijn. Afhankelijk van de verschijningsvorm van het geld is de ‘kloof’ tussen sociale waarde en haar representatie namelijk vergeven van potentiële contradicties.

Vormen van warengeld (zoals goud en zilver) zijn geworteld in tastbare goederen met nauw omschreven fysieke eigenschappen. Anderzijds kennen we munten, papiergeld, fiduciair geld (de eerste twee worden uitgegeven door private instellingen, de laatste door de staat) en de meer recente vormen van elektronisch geld, die eerder symbolisch van aard zijn.

Met ‘rekenmunten’ worden geen directe betalingen gedaan op het moment van aanschaf. Ze dienen ter verrekening van de nettobalans aan het eind van een overeengekomen periode. Voor bedrijven die kopen en verkopen is de nettobalans van al hun geldtransacties doorgaans veel lager dan de totale waarde van al die transacties, omdat hun aan- en verkopen vaak tegen elkaar weggestreept kunnen worden. Alleen de resterende saldovorderingen worden daadwerkelijk verrekend.
Klanten (in Amerika) kunnen hun cheques bijvoorbeeld ook innen bij banken die die cheque niet uitgegeven hebben (dat verrekenen gebeurt tegenwoordig elektronisch, maar vroeger werd dat handmatig gedaan in clearinginstellingen – in New York vijf keer per dag –, waarbij elke bank er geldlopers op uit stuurde om cheques te innen aan het loket van de bank waar die cheque te gelde was gemaakt). Hoewel het aantal transacties fors kan oplopen, is het niet ongewoon dat de nettobetalingen aan het eind van de dag of de verrekeningstermijn rond de nul uitkomen. Dat kan het geval zijn omdat de cheques die op een bank getrokken zijn weggestreept worden tegen de cheques die gestort zijn.

De ‘kloof’ tussen sociale waarde en haar representatie is vergeven van potentiële contradicties.

.

Het gebruik van rekenmunten leidt tot een forse afname van de benodigde hoeveelheid ‘echt’ geld. Dit type geld vormt ook de basis voor een heel gamma aan kredietfaciliteiten en leningen die zowel voor de productie als de consumptie worden ingezet (op de huizenmarkt lenen projectontwikkelaars bijvoorbeeld om met woningen te speculeren en consumenten sluiten hypotheken af om die woningen te kunnen kopen). Kredietgeld vormt een buitengewoon complexe wereld op zich (waarbij sommige theoretici menen dat het radicaal verschilt van andere geldsoorten).

Dit alles leidt tot een eigenaardig en ogenschijnlijk tautologisch nut van geld. Geld, dat verondersteld wordt waarde te meten, wordt zelf tot een vorm van waar – geldkapitaal. Zijn gebruikswaarde is erin gelegen dat het meer waarde (winst of meerwaarde) kan genereren. Zijn ruilwaarde is gelegen in renteaflossingen, wat in feite een waarde toekent aan datgene dat waarde meet (een uiterst tautologische propositie!).

Dit is wat geld als maatstaf van waarde zo speciaal en zo vreemd maakt.

Waar andere gestandaardiseerde maateenheden als centimeters en kilo’s als zodanig niet verkocht kunnen worden (ik kan wel een kilo aardappelen kopen, maar geen kilo an sich), kan geld als zodanig wel als geldkapitaal ge- en verkocht worden (ik kan voor een bepaalde duur bijvoorbeeld het gebruik van 100 euro kopen).

Geld, dat verondersteld wordt waarde te meten, wordt zelf tot een vorm van waar – geldkapitaal.

.

De eenvoudigste manier om een stoffelijke representatie van waarde in het leven te roepen, is door één goed uit te kiezen dat de waarde van alle andere representeert. Om verschillende redenen waren edelmetalen als goud en zilver historisch gezien het meest geschikt om deze rol te vervullen. De redenen waarom juist voor deze metalen gekozen werd, zijn belangrijk.

Om te beginnen waren ze relatief schaars en was hun aanbod tamelijk constant. Zit ik om geld verlegen, dan kan ik niet zomaar wat goud of zilver in mijn achtertuin opgraven. Het aanbod van deze edelmetalen is ook betrekkelijk inelastisch. Op de lange termijn behouden ze dus hun relatieve waarde ten opzichte van alle andere waar (al veroorzaakten vlagen van verhoogde productie, zoals tijdens de Californische gold rush, de nodige problemen). Het overgrote deel van de mondiale goudvoorraad is al gewonnen en in omloop.

Ten tweede roesten deze metalen niet en boeten ze niet in aan kwaliteit (wat wel het geval zou zijn als we frambozen of aardappelen als ons warengeld hadden uitverkoren): dit betekent dat ze hun fysische eigenschappen voor de duur van een markttransactie behouden en, belangrijker nog, dat ze over lange periodes als een betrekkelijk veilig oppotmiddel van waarde fungeren.

De derde reden waarom juist voor edelmetalen gekozen werd, vormen de fysische eigenschappen ervan. Die zijn bekend. We kunnen hun kwaliteit heel precies vaststellen. Ze laten zich als maatstaf van waarde gemakkelijk kalibreren – heel anders dan bijvoorbeeld flessen wodka (die onderhevig zijn aan de grillige smaak van de consument) die als warengeld fungeerden in het Rusland van de jaren negentig, toen daar het monetaire stelsel ineenstortte en de reguliere handel plaatsmaakte voor een systeem van wederzijdse ruilhandel.*

Foto: Vlagen van verhoogde productie, zoals tijdens de Californische gold rush, zorgden voor de nodige problemen.

.

De fysieke en materiële eigenschappen van deze elementen goud en zilver uit de zogenaamde natuurlijke wereld worden dus gebruikt om de onstoffelijkheid van waarde als sociale arbeid te verankeren en te representeren.

Maar in het dagelijks gebruik is warengeld niet erg geschikt voor de uitwisseling van laagwaardige goederen. Op markten overal ter wereld bleken munten, fiches, reepjes papier en, veel later, elektronisch geld uiteindelijk veel handiger dan edelmetalen. Stel je voor dat we voor een kopje koffie ergens op een terras met het exacte gewicht aan zilver of goud zouden moeten betalen.

Dus warengeld diende ooit als een soliede materiële basis voor de representatie van sociale arbeid (Britse bankbiljetten beloven nog steeds ‘de drager te betalen’, hoewel dit papiergeld al heel lang niet meer voor een vaste hoeveelheid goud of zilver kan worden ingewisseld), maar om praktische redenen werd het al snel vervangen door veel flexibelere en makkelijker hanteerbare geldvormen.
Dit leidde echter tot een volgende eigenaardigheid. Het geld dat oorspronkelijk nodig was om een fysieke vorm te geven aan de onstoffelijkheid van sociale arbeid, werd nu gerepresenteerd door symbolen, door representaties en, uiteindelijk, door getallen in een gecomputeriseerde boekhouding.

Wanneer warengeld gerepresenteerd gaat worden door getallen, leidt dit tot een ernstige en mogelijk misleidende paradox in het monetaire stelsel. Waar goud en zilver betrekkelijk schaars zijn en hun aanbod beperkt is, stelt de representatie van geld in de vorm van getallen ons in staat om de beschikbare hoeveelheid geld zonder enige technische beperkingen uit te breiden.

Dus hebben we gezien hoe de Federal Reserve de afgelopen jaren via tactieken als kwantitatieve verruiming als bij toverslag biljoenen dollars aan de economie heeft toegevoegd (net als de Europese Centrale Bank). De enige grenzen die aan deze ingrepen worden gesteld, zijn gelegen in overheidsbeleid en regulering.

Een waar als goud als geld is een warengeld, maar is je bankafschrift dat ook nog?

.

Toen het edelmetaal als basis van het mondiale monetaire stelsel in de jaren zeventig van de vorige eeuw geheel werd losgelaten, bevonden we ons plots in een wereld van potentieel grenzeloze geldcreatie en -accumulatie. Bovendien verlegde de opkomst van de rekenmunt en, belangrijker nog, van kredietgeld (ontstaan uit het simpele gebruik van IOU’s – schuldbekentenissen) een fors deel van de geldcreatie van overheidsinstellingen naar individuen en banken.

Dit versterkt het belang van ingrepen en interventies door staatsinstellingen in wat vaak een wanhopige poging is om het monetaire stelsel in toom te houden. Verbijsterende en ronduit legendarische periodes van inflatie, zoals in de Weimarrepubliek in de jaren twintig in Duitsland, benadrukten de sleutelrol van de staat bij het handhaven van het vertrouwen in de kwaliteit en de betekenis van het papiergeld dat het uitgeeft.

Al deze eigenaardigheden ontstaan gedeeltelijk omdat aan een effectief functioneren van de drie basisfuncties van geld heel verschillende eisen worden gesteld.
Warengeld is geschikt voor het oppotten van waarde, maar ongeschikt voor een soepele goederencirculatie op de markt.

Munten en bankbiljetten doen het geweldig als betaalmiddel of -medium, maar bieden op de lange termijn minder zekerheid als middelen voor het oppotten van waarde.
Fiduciaire valuta die door de staat zijn uitgegeven en waarvan het gebruik, en dus de omloop, verplicht zijn (omdat de belastingen in deze valuta betaald moeten worden) zijn onderworpen aan de beleidsgrillen van de uitgevende instanties (schulden kunnen bijvoorbeeld weggeïnflateerd worden door meer geld bij te drukken).

De uiteenlopende functies van geld zijn niet geheel met elkaar verenigbaar. Noch zijn ze geheel onafhankelijk. Kan geld waarde niet langer dan een enkel kortstondig moment oppotten, dan is het als circulatiemiddel waardeloos. Maar bezien we geld anderzijds uitsluitend vanuit zijn functie als circulatiemiddel, dan kan vals geld die functie net zo goed vervullen als het ‘echte’ geld van een zilveren munt.

Daarom moeten goud en zilver, die zeer geschikt zijn als maatstaf en oppotmiddel van waarde, op hun beurt weer gerepresenteerd worden in de vorm van promesses en papier/kredietgeld teneinde de goederencirculatie op peil te houden. En dus zitten we opgescheept met representaties van representaties van sociale arbeid als de basisvorm van ons geld! Hier is als het ware sprake van een dubbele fetisj (een dubbel paar maskers waarachter de socialiteit van de menselijke arbeid voor anderen aan het zicht onttrokken wordt).

Goud en zilver worden op hun beurt weer gerepresenteerd in de vorm van biljetten om de goederencirculatie gaande te houden.

.

Met behulp van geld kunnen goederen op de markt van een vraagprijs worden voorzien. Of die prijs al dan niet behaald wordt, is afhankelijk van het proces van vraag en aanbod. Maar dit opplakken van een prijs gaat weer gepaard met een andere reeks contradicties. De prijs die in een individuele verkoop daadwerkelijk behaald wordt, hangt af van de specifieke condities van vraag en aanbod op een specifieke plek op een specifiek moment.

Er bestaat geen directe relatie tussen deze specifieke prijs en de waarde in het algemeen. Slechts op concurrerende en perfect functionerende markten kunnen we ervan uitgaan dat al deze specifieke, enkelvoudige marktprijzen rond een gemiddelde prijs samenklonteren die de algemene waarde van het goed weerspiegelt. Maar alleen doordat prijzen van hun waarde kunnen afwijken, is het mogelijk dat die prijzen vrijelijk kunnen bewegen en zo een robuustere afspiegeling vormen van wat de werkelijke waarde zou kunnen zijn.

Het marktproces is echter vergeven van de mogelijkheden en verleidingen om deze convergentie te verstoren. Iedere kapitalist hunkert er immers naar zijn goederen tegen een monopolieprijs te verkopen en concurrentie te vermijden. Vandaar de stringente focus van een bedrijf als Nike op de merknaam en het logo, die het de sportschoenenfabrikant mogelijk maakt om een monopolieprijs te rekenen die sterk afwijkt van de waarde die de productie van die schoenen rechtvaardigt.

Deze kwantitatieve discrepantie tussen prijzen en waarden levert een probleem op. Kapitalisten reageren noodgedwongen op prijzen en niet op waarden, omdat ze op de markt uitsluitend die prijzen zien en niet over de directe middelen beschikken om die waarden vast te stellen. Zodra er sprake is van een kwantitatieve discrepantie tussen prijs en waarde, zien kapitalisten zich gedwongen om eerder op misleidende representaties te reageren dan op de onderliggende waarden.

Bij een discrepantie tussen prijs en waarde zijn kapitalisten gedwongen om op misleidende representaties te reageren.

.

Bovendien is er niets wat me weerhoudt om overál een prijssticker op te plakken, of het nu om een product van sociale arbeid gaat of niet. Ik kan die sticker ook op een stuk grond plakken en pacht voor het gebruik ervan opstrijken.

Net als alle lobbyisten die aan K Street in Washington gevestigd zijn, kan ik rechtmatig invloed in het Congres kopen of de grens van het betamelijke overschrijden door mijn geweten, eer en reputatie aan de hoogste bieder te verkopen.

Daarnaast is er niet alleen sprake van een kwantitatieve divergentie tussen marktprijzen en sociale waarden, maar ook van een kwalitatieve.
Ik kan een vermogen verdienen met de handel in drugs of vrouwen, of clandestien wapens verkopen (om drie van de lucratiefste bedrijfstakken in het hedendaagse kapitalisme te noemen).

Erger nog (als dat al mogelijk is!), ik kan geld gebruiken om er meer van te maken, alsof het om kapitaal gaat terwijl dat niet het geval is. De monetaire signalen komen niet overeen met waar de logica van sociale arbeid om zou moeten draaien. Ik kan enorme bergen fictief kapitaal tot leven wekken – geldkapitaal dat ik uitleen voor activiteiten die geen enkele waarde creëren, maar die in financiële termen zeer lucratief zijn en rente in het laatje brengen.

Staatsschulden om oorlogen te bekostigen worden van oudsher gefinancierd door middel van het in omloop brengen van fictief kapitaal – mensen lenen geld uit aan de staat en worden terugbetaald met renteopbrengsten uit belastinginkomsten, terwijl de staat juist bezig is waarde te vernietigen in plaats van die te creëren.

Dus zitten we alweer met een paradox opgescheept. Geld dat geacht wordt de sociale waarde van creatieve arbeid te weerspiegelen, neemt een vorm aan – die van fictief kapitaal – die in omloop wordt gebracht om via de onttrekking van waarde aan vormen van niet-productieve (geen waarde producerende) activiteiten de zakken van financiers en obligatiehouders te spekken.

Foto: Ik kan enorme bergen geld tot leven wekken, dat dan fictief kapitaal wordt, een ultieme paradox.

.

Mocht je dit niet geloven, dan volstaat een blik op de recente geschiedenis van de huizenmarkt om te zien wat ik bedoel. Speculeren op de waardestijging van woningen is geen productieve activiteit. Toch vloeiden er tot 2007-2008 gigantische hoeveelheden fictief kapitaal naar de huizenmarkt om de simpele reden dat de investeringen zulke hoge rendementen boden. Soepele kredietverlening betekende hoge huizenprijzen, en hoge vastgoedomzetten boden evenzovele kansen om exorbitante honoraria en commissies op vastgoedtransacties op te strijken. Het bundelen van hypotheken (een vorm van fictief kapitaal) in schuldobligaties met onderpand creëerde een schuldinstrument (een nog fictievere vorm van kapitaal) dat wereldwijd vermarkt kon worden.

Deze instrumenten van fictief kapitaal, waarvan vele waardeloos bleken te zijn, werden wereldwijd aan nietsvermoedende investeerders aangeboden, waarbij de indruk werd gewekt dat die instrumenten door ratingbureaus van een ‘triple A’-waardering voorzien waren. Dit was fictief kapitaal op anabole steroïden. En voor die excessen betalen we nog steeds de rekening.

Wat hebben tot nu toe gezien?

Rond de geldvorm doen zich dus meerdere contradicties voor. Terwijl representaties sociale arbeid weerspiegelen, vervalsen ze die weerspiegeling ook. In het geval van goud en zilver als representaties van sociale waarde zien we dat wij de bijzondere omstandigheden van hun winning uitroepen tot de algemene maatstaf van de waarde die in alle waar gestold zit. In feite nemen we één bepaalde gebruikswaarde (het edelmetaal goud) en gebruiken die om daar de ruilwaarde in zijn algemeenheid mee weer te geven. Maar bovenal representeren we iets inherent sociaals op zo’n manier dat het zich door privépersonen als een vorm van sociale macht laat toe-eigenen.

Deze laatste contradictie heeft diepgaande en in sommige gevallen verwoestende consequenties voor de contradicties van het kapitaal.

Wie heeft er nog greep op dit proces?

.

Het feit dat deze contradictie privépersonen in staat stelt om zich sociale macht toe te eigenen en deze exclusief te benutten, plaatst – om te beginnen – geld pal in het centrum van een hele reeks van funeste menselijke gedragingen – de zucht naar en jacht op geldmacht groeit zo onvermijdelijk uit tot een centraal kenmerk van de lichaamspolitiek van het kapitalisme.

Hier omheen ontstaan allerhande fetisjistische gedragingen en overtuigingen. Geldzucht als een vorm van sociale macht wordt een doel op zich, wat leidt tot de verstoring van de keurige ‘vraag en aanbod’-relatie van het geld dat voor niets anders bedoeld zou moeten zijn dan het faciliteren van de ruil. Dit steekt een spaak in het wiel van de veronderstelde rationaliteit van de kapitalistische markten.

Over de vraag of hebzucht wel of geen aangeboren menselijke trek is, kun je lang twisten (Marx vond bijvoorbeeld van niet). Maar waar we zeker van kunnen zijn is dat de opkomst van de geldvorm en haar vermogen om particulier te worden toegeëigend, ruimte heeft geschapen voor de verbreiding van menselijke gedragingen die allesbehalve deugdzaam en nobel zijn. De accumulatie van rijkdom en macht (accumulaties waarmee in het beroemde potlatchsysteem* van pre-kapitalistische samenlevingen op rituele wijze werd afgerekend) wordt allang niet alleen getolereerd, maar verwelkomd en zelfs als iets bewonderenswaardigs voorgesteld.

Voor de Britse econoom John Maynard Keynes vormde dit aanleiding om in zijn Economic Possibilities for our Grandchildren uit 1930 deze hoop uit te spreken:
“Wanneer de accumulatie van rijkdom niet langer van groot sociaal belang is, zal dat gepaard gaan met grote veranderingen in onze mores. We zullen ons eindelijk kunnen ontdoen van veel van de pseudo-morele principes die ons tweehonderd jaar hebben achtervolgd en ons ertoe hebben gebracht enkele van de meest walgelijke menselijke eigenschappen als de hoogste deugd te bestempelen. We zullen eindelijk in staat zijn om het aan te durven het geldmotief op zijn ware merites te beoordelen. De liefde voor geld als bezit – niet te verwarren met de liefde voor geld als middel tot de genietingen en realiteiten des levens – zullen we eindelijk herkennen voor wat het is: als een nogal afstotelijke ziekte, als een van die semi-criminele, semi-pathologische neigingen die men huiverend van afkeer in handen van een psychiater legt. Al die sociale gewoontes en economische praktijken, die betrekking hebben op de welvaartsverdeling en op economische beloningen en sancties, die we momenteel uit alle macht handhaven – hoe onsmakelijk en onrechtvaardig ze op zichzelf genomen ook zijn – omdat ze zo buitengewoon nuttig zijn voor de bevordering van de kapitaalaccumulatie, zullen we dan eindelijk af kunnen werpen.”*

Geld staat pal in het centrum van een hele reeks aan funeste menselijke gedragingen, waartegen slachtoffers vaak weerloos zijn.

.

Hoe zou een kritisch antwoord hierop eruit moeten zien? Naarmate de circulatie van speculatief fictief kapitaal onvermijdelijk tot meer crises leidt, die een hoge tol eisen van de kapitalistische samenleving in het algemeen (en, tragischer nog, van de kwetsbaarste bevolkingsgroepen binnen die samenleving), wordt een rechtstreekse aanval op de speculatieve excessen en de (goeddeels fictieve) geldvormen die zich ontwikkeld hebben om die te excessen te bevorderen, een noodzakelijk mikpunt van politieke strijd.

Naarmate deze speculatieve geldvormen de immense toename van de sociale ongelijkheid en ongelijke verdeling van welvaart en macht zozeer bekrachtigen dat een opkomende oligarchie – de beruchte 1 procent (wat eigenlijk de nog beruchtere 0,1 procent is) – in feite de touwtjes van alle mondiale rijkdom en macht in handen heeft, geeft dit ook de richting aan van de strijd tussen de klassen over het toekomstig welzijn van het gros der mensen.

Maar dit is slechts het meer zichtbare topje van de ijsberg. Geld, ik herhaal het nog maar eens, is net zo onlosmakelijk met waarde verbonden als ruilwaarde met geld verbonden is. Geld, waarde en ruilwaarde zijn hecht met elkaar verknoopt.
Verzwakt de ruilwaarde en verdwijnt ze op den duur als het leidende middel aan de hand waarvan gebruikswaarden in de samenleving geproduceerd en gedistribueerd worden, dan zullen daarmee ook de behoefte aan geld en alle (door Keynes genoemde) wellustige ziektebeelden verdwijnen die met het gebruik (als kapitaal) en het bezit (als de volmaakte bron van sociale macht) ervan geassocieerd worden.

Terwijl het utopische doel van een sociale orde zonder ruilwaarde en dus zonder geld verder dient te worden uitgewerkt, wordt de tussenstap van het ontwerpen van quasigeldvormen die ruil mogelijk maken en tegelijk de private accumulatie van sociale rijkdom en macht verhinderen, van cruciaal belang. Dat is in beginsel mogelijk.

De beruchte 0,1 procent heeft in feite de touwtjes van alle mondiale rijkdom en macht in handen.

.

In zijn invloedrijke General Theory of Employment, Interest and Money haalt Keynes de ‘vreemde, ten onrechte genegeerde profeet Silvio Gesell’ aan, die lang geleden al voorstellen heeft gedaan voor het scheppen van quasigeld dat ‘roest’, of ‘smelt’, wanneer het niet gebruikt wordt.

De fundamentele ongelijkheid tussen goederen (gebruikswaarden) die gestaag achteruitgaan en een geldvorm (ruilwaarde) die dat niet doet, moet worden rechtgezet. “Alleen geld dat de houdbaarheid heeft van een krant, als een aardappel wegrot, als ijzer verroest, als ether verdampt, zal zich als instrument kunnen handhaven voor de ruil van kranten, aardappels, ijzer en ether,” schreef Gesell.*

Met elektronische geldvormen is dit nu haalbaar op een manier die dat voordien niet was. Inmiddels is het heel goed mogelijk om een vorm van geplande ‘roest’ in elektronische (bank)rekeningen te programmeren zodat ongebruikte geldvormen (net als ongebruikte airmiles) na een vooraf bepaalde periode worden uitgewist. Dit verbreekt de band tussen geld als circulatiemiddel en geld als maatstaf (van waarde) en, belangrijker nog, geld als oppotmiddel (een belangrijk middel voor de accumulatie van private rijkdom en macht).

Uiteraard vergen dergelijke ingrepen verregaande aanpassingen aan andere facetten van de economie. Roest geld dan is het niet langer mogelijk om met dat geld voor toekomstige behoeftes te sparen. Investeringskapitaal van pensioenfondsen zou bijvoorbeeld ophouden te bestaan. En dat is niet zo’n schrikbeeld als het lijkt.

Om te beginnen loopt dat kapitaal toch al het risico waardeloos te worden (vanwege financieringstekorten, mismanagement, beurscrashes of inflatie). De waarde van op geld gebaseerde pensioenfondsen is voorwaardelijk en onzeker, zoals menig pensioengerechtigde momenteel ondervindt.

Anderzijds is de AOW een pensioenrecht dat in principe niet afhankelijk is van geld dat gebruikt wordt om voor de toekomst te sparen. De huidige werknemers zorgen voor hun voorgangers. (In deze zin is ‘in principe’ toegevoegd omdat de AOW als overhevelingsbelasting tot het sociaal gewenste niveau wordt aangevuld uit de algemene middelen.) Het is veel beter om toekomstige inkomens op deze manier te organiseren dan door te sparen en maar te hopen dat de investeringen vrucht zullen dragen.

Silvio Gesell deed lang geleden al voorstellen om geld te scheppen dat ‘roest, of ‘smelt’ wanneer het niet gebruikt wordt. STRO biedt daarvoor nu de software: Cyclos.

.

Een gegarandeerd minimuminkomen (of minimale toegang tot een collectieve pool van gebruikswaarden) voor iedereen zou een radicaal einde maken aan de behoefte aan een geldvorm die toestaat dat privaat spaargeld wordt gebruikt om de toekomstige economische zekerheid te garanderen.

Het zwaartepunt zou dan komen te liggen bij wat er echt toe doet, de ononderbroken creatie van gebruikswaardes via sociale arbeid en de eliminatie van ruilwaarde als het belangrijkste middel aan de hand waarvan de productie van gebruikswaarde wordt georganiseerd.

Al moet gezegd dat Marx van mening was dat hervormingen van het monetaire stelsel op zich geen garantie boden voor de opheffing van de macht van het kapitaal, en dat het een illusie was te denken dat sleutelen aan geldvormen ooit het vliegwiel van revolutionaire verandering zou kunnen zijn.

Ik denk dat hij hierin gelijk had. Maar ik denk ook dat zijn analyse duidelijk maakt dat het voor de ontwikkeling van een alternatief voor het kapitaal niet alleen noodzakelijk is (zij het op zich niet afdoende) dat we de manier waarop we de ruil organiseren radicaal herschikken, maar ook dat we de macht van het geld over het sociale leven zowel als over onze mentale en morele voorstellingen van de wereld (om met Keynes te spreken) weten op te heffen.

Door je een voorstelling van zo’n geldloze wereld te maken, is het mogelijk om een beeld te krijgen van hoe een alternatief voor het kapitalisme eruit zou kunnen zien. Gegeven de potentie van elektronisch geld, of zelfs van substituten voor geld, hoeft zo’n ontwikkeling geen toekomstmuziek te zijn. De opkomst van nieuwe vormen van cryptogeld als bitcoin wijst op de mogelijkheid dat het kapitaal zelf bezig is nieuwe geldvormen uit te vinden. Om die reden is dit voor links het uitgelezen moment om de politieke ambities en het politieke denken rond dit einddoel te organiseren.

De macht van het geld over het sociale leven opheffen lukt niet met de bitcoin want die munt faciliteert juist macht.

.

Een dergelijke alternatieve geldpolitiek wordt des te noodzakelijker wanneer we ons bewust worden van een bijzonder gevaarlijk en acuut probleem. De vorm die ons huidige geld aanneemt heeft de status van een dubbele fetisj bereikt – een abstracte weerspiegeling (getallen op een computerscherm) van een concrete weerspiegeling (zoals goud en zilver) van de onstoffelijkheid van sociale arbeid.

Wanneer geld de vorm aanneemt van louter getallen, dan is de hoeveelheid ervan in principe oneindig. Dit geeft ruim baan aan de illusie dat willen we de economie laten bloeien, we een onbeperkte en oneindige groei van het kapitaal in deze geldvorm moeten nastreven.

Hier valt tegenin te brengen dat zelfs een korte blik op de voorwaarden ten aanzien van de ontwikkeling van sociale arbeid en de toename van waarde duidelijk maakt dat eeuwige samengestelde of exponentiële groei onmogelijk is. Deze tegenstelling, die in het artikel Eindeloze samengestelde groei in de rubriek Ontwrichting aan de orde komt, ligt aan de basis van een van de drie gevaarlijkste contradicties van het kapitaal, die van exponentiële groei.

Toen het geld nog ingeperkt werd door zijn verankering, hoe zwak ook, in de materiële beschikbaarheid en relatieve schaarste van fysiek warengeld, bestond er nog een materiële grens aan een onbeperkte geldcreatie.

Door begin jaren zeventig van de metalen basis van het mondiale geldaanbod af te stappen, werd een hele nieuwe wereld aan mogelijke contradicties opengesteld. Geld kon tot in het oneindige bijgedrukt worden door wie daartoe ook maar de bevoegdheid bezat.

Het geldaanbod was in handen van feilbare menselijke instituties zoals centrale banken. Het gevaar schuilde in een snel oplopende inflatie. Het is geen toeval dat na een korte periode van stijgende inflatie aan het einde van de jaren zeventig in met name de Verenigde Staten, de centrale bankiers van de wereld (onder leiding van Paul Volcker van de US Federal Reserve) zich allemaal beperkten tot één beleidsantwoord: het tegen elke prijs beteugelen van inflatie.

Hiermee deden ze afstand van hun verantwoordelijkheid voor de werkgelegenheid en het bestrijden van werkloosheid. Toen de Europese Centrale Bank werd opgericht om de euro te beheren, bestond haar enige mandaat uit het beteugelen van inflatie, verder niets. Dat dit rampzalige gevolgen had toen de staatsschuldencrisis van 2012 verschillende Europese landen in haar greep kreeg, getuigt van een chronisch onvermogen binnen de instituties – die door het kapitaal zijn opgetuigd om de eigen excessen te reguleren – om de tegenstrijdige logica te begrijpen die in de geldvorm besloten ligt die het kapitaal momenteel noodgedwongen aanneemt. Om die reden is het geen verrassing dat de crisis die in 2007-2008 uitbrak in eerste instantie de vorm van een financiële storm aannam.

Er heerst een chronisch onvermogen om de tegenstrijdige logica te begrijpen die in de geldvorm besloten ligt.

Print Friendly, PDF & Email

Inschrijven

Om in te schrijven moet u eenvoudig uw emailadres doorgeven: