De aarde draait niet om de mens

EILEEN CRIST*

In het Hellenistische tijdperk werd het Oudgriekse woord oecumene een veelgebruikte term om naar de ‘bewoonde wereld’ te verwijzen. Dat was een wereld die zich uitstrekte van het Middellandse Zeegebied tot India, en van het Kaukasusgebergte tot het Arabisch schiereiland.* Een wereld die diverse volkeren en culturen omvatte die met elkaar verbonden waren via handelsroutes en opkomende imperia, via allianties en veroveringen. Met oecumene – ‘de bewoonde wereld’ – werd uiteraard de door mensen bewoonde wereld bedoeld. Wat de term uitsloot, waar het stilzwijgend aan voorbijging, was dat ook niet-mensen ‘bewoners’ zijn. In dit concept zijn alleen mensen inwoners, terwijl dieren, planten en de natuurlijke gemeenschappen die ze vormen louter op bepaalde plekken bestaan – totdat ze gedwongen worden om plaats te maken voor, of gedomesticeerd worden ten behoeve van de oecumene.

Opmerkelijk aan het begrip oecumene is dat het een van de eerste imperialistische concepten van de mens is. Het is een idee dat is opgetrokken rond het weglaten van die handelingen die het mogelijk maken – de toe-eigening van de natuurlijke wereld – en er in plaats daarvan een positieve draai aan geeft: ‘de wereld die door mensen bewoond wordt’. Het verleent het concept een notie van protoglobalisering, aangezien de term oecumene een kosmopolitisch strekking heeft. Met de latere linguïstische omvorming tot ‘oecumenisch’ (wat universeel betekent), werd oecumene tot een voorbode van globalisering – van de bezetting van de hele planeet door de mensheid en de uitwissing van de wildernis, hetgeen in het concept besloten lag en waardoor het gerealiseerd kon worden.

Oecumene kan opgevat worden als een ‘uitkristalliseren van cultuur’, een duidelijke aanwijzing van hoe het antropocentrisme in de taal en daarmee in breed gedeelde denkpatronen werd geïncorporeerd. De term geeft aan dat mensen zichzelf al sinds het vroegste begin van de beschaving een aparte en speciale status hebben toebedacht. Generatie op generatie hebben mensen dit geloofssysteem doorgegeven en ernaar geleefd. Dit gebeurde aan de hand van culturele constellaties van concepten, filosofieën, theologieën en theorieën, totdat het antropocentrische geloofssysteem in de loop van vele eeuwen via een reeks van ideologische ‘afzettingen’ ten slotte de fundamentele status van ‘gezond verstand’ verwierf. Dit geloofssysteem heeft voor verschillende individuen en culturen zonder meer een verschillende lading. Maar in grote lijnen pretendeert het dat mensen zich vanwege de vermeende speciale aard van hun bewustzijn en vaardigheden wezenlijk onderscheiden van en superieur zijn aan andere soorten (onder meer op grond van hun redeneervemogen, het besef van de eigen sterfelijkheid en het vermogen het landschap met behulp van technologie naar eigen inzicht vorm te geven), en dat hun belangen prevaleren boven die van alle andere levensvormen en dus als eerste behartigd moeten worden.

Het antropocentrisme construeert een existentiële apartheid tussen de mens als een aparte soort (een apart soort-zijn, om met Marx te spreken) met speciale privileges aan de ene kant, en alle andere levensvormen aan de andere, die in meer of mindere mate als iets ‘louter levends’ worden gezien dat ofwel bruikbaar of vervangbaar is.

De diepe verankering van het antropocentrisme verklaart zijn alomtegenwoordigheid en ogenschijnlijke vanzelfsprekendheid. Toch wil dit niet zeggen dat het concept boven kritisch onderzoek, ontleding en weerlegging verheven is. Wil je het antropocentrisme analyseren, dan moet je je eerst afvragen om wat voor soort geloofssysteem het gaat. De onbetwistbare overtuiging waarmee mensen aan het antropocentrische credo vasthouden, logenstraft zijn karakterisering als louter een geloof, omdat in geloven besloten ligt dat je openstaat voor twijfel en er afstand van doet wanneer er zich een beter alternatief voordoet. Definieer je antropocentrisme anderzijds als een vorm van ‘volkskennis’ – dat we nu eenmaal weten dat mensen anders zijn en speciale rechten hebben, omdat we het bewijs daarvan voortdurend om ons heen zien –, dan normaliseer je een opvatting van de mens die door het bewijsmateriaal zeker gestaafd wordt, maar alleen doordat mensen dat bewijsmateriaal zelf geproduceerd hebben door handelingen te verrichten die uit het gevoel voortkwamen speciaal te zijn. Dus bevinden we ons in het vreemde conceptuele domein van een ‘geloofssysteem’ – dat van het antropocentrisme zoals ik dat hierboven heb geschetst – dat noch overtuigend als louter geloof noch als zekere kennis kan worden gekarakteriseerd.

Door open te staan voor de onderkenning van het antropocentrisme als een historisch construct:

  • met een legitimiteit die voorkomt uit verovering en geweld, en die niet het resultaat is van enig rechtmatig privilege dat in de menselijke natuur besloten ligt;
  • met een algemeen aanvaarde verankering die een uitvloeisel is van het uitwissen (het fysiek uitwissen en de discursieve kleinering of simpele onzichtbaarheid van de overwonnene op alle niveaus van waarneming) van het niet-menselijke;
  • met de overwinning van het antropocentrisme als een misschien ooit onvermijdelijke, maar in toenemende mate onontkoombare historische koers die in een afrekening zal uitmonden (met een periode waarin oecumene het enige is dat overblijft).

wordt het antropocentrisme in een nieuw, niet-vanzelfsprekend licht geplaatst, waardoor beter te begrijpen valt dat het concept nadrukkelijk in de categorie ‘valse kennis’ valt.

Valse kennis is een buitengewoon hardnekkig type geloof, want het heeft de neiging om zich sterk te verzetten tegen enige vorm van ondergraving. Er bestaan opmerkelijke voorbeelden van systemen van valse kennis, verwant aan het credo van het antropocentrisme, waaraan met een onwrikbare overtuiging werd vastgehouden, niet in het minst vanwege de verlokkingen van de grandeur die eraan ten grondslag lagen. Te denken valt aan de kennis dat de aarde het middelpunt van het universum is, waar de planeten, de maan en de zon omheen draaien, of de kennis dat de mens naar het evenbeeld van God geschapen is. Van eenzelfde epistemische status is het ‘eenvoudigweg weten’ – op een diep en nagenoeg onweerlegbaar niveau – dat mensen speciaal zijn en altijd op de eerste plaats komen. Het is wellicht niet verwonderlijk dat het deze overtuiging is die gedeeltelijk ten grondslag lag aan de aloude kennissystemen van de astronomie – waarin de aarde het centrum van het universum vormde – en het creationisme, aangezien deze vormen van valse kennis zonder uitzondering geworteld zijn in zelfverheerlijking. Toen Nicolaas Copernicus het traktaat schreef dat de Ptolemeïsche astronomie weerlegde, liet hij het manuscript (minstens) negen jaar lang vrijwel ongelezen op zijn bureau liggen. Charles Darwin hield zijn kennis van de evolutie eenentwintig jaar lang geheim – en toen hij die kennis eindelijk deelde met zijn vriend en botanist Joseph Dalton Hooker, voelde het, aldus Darwin, als een ‘moordbekentenis’.*

Beide voorbeelden wijzen het volgende uit: normale geloofssystemen, zelfs als ze hogelijk gewaardeerd en stevig verankerd zijn, kunnen bevraagd worden, maar de confrontatie aangaan met valse kennis blijft zelden onbestraft.

Antropocentrisme karakteriseren als een (valse) manier van kennen is een andere manier om te zeggen dat het voor de meeste mensen de werkelijkheid beschrijft. En hierin ligt de macht besloten waarover het antropocentrisme claimt te beschikken. Het verschaft de morele macht om altijd prioriteit te geven aan menselijke behoeften en verlangens. Het verschaft de economische en politieke macht om alles wat mensen kunnen gebruiken uit de natuurlijke wereld toe te eigenen – uit de oceanen, bossen, rivieren, graslanden of de aardkorst; uit wilde dieren, huisdieren of genomen – door de bronnen ervan onzichtbaar te maken, behalve in relatie tot ons gebruik ervan. Het antropocentrisme brengt de ontologische macht voort om de ‘handeling van het nemen’ er niet als ‘handeling van het nemen’ uit te laten zien, door deze onophoudelijk (van klein tot mega) als iets ‘doodgewoons’ te presenteren. En tot slot houdt het antropocentrisme mensen in de ban door de macht van zijn ‘gezond verstand’-status. In de dominante manier van denken, veelal zonder daar ooit bewust bij stil te staan, is de echte wereld nu eenmaal zo: we kwamen, we zagen en we overwonnen. Trek je deze realiteit – de realiteit van het menselijk imperium – in twijfel, dan plaatst je jezelf buiten, of op zijn best in de marge, van elke menselijke club, of die nu academisch, politiek, religieus of cultureel is. Dus terwijl in het moderne seculiere tijdperk het im Frage stellen van politieke regimes, religieuze dogma’s, machtsstructuren en zelfs wetenschappelijke theorieën of feiten niet alleen geoorloofd is, maar vaak ook als prijzenswaardig geldt, is het plaatsen van vraagtekens bij het menselijk imperium dat niet. Zodra je die specifieke realiteit betwijfelt, levert je dat weinig vleiende etiketten op. (En wil je die realiteit door middel van activisme betwisten, dan loop je tegenwoordig het risico dat je dat met een gevangenisstraf of de dood moet bekopen.)

Etiketten zoals dat je onrealistisch bent. Of een romanticus. Of onvolwassen. En op zijn minst een misantroop. Ecologisch angehauchte milieufilosofen en -activisten die het aardse regime van de mens pareren vanuit het perspectief van een gedeeld en egalitair lidmaatschap van de biosfeer, worden dikwijls voor nog heel wat meer uitgemaakt. De afgelopen jaren is hun perspectief dood, disfunctioneel of passé verklaard. Maar hoewel zulke schampere etiketten indruk kunnen maken, hoeven we ons niet door de kracht van de afwijzing laten misleiden. Deze etiketten geven immers niet de nuchterheid weer van het in twijfel trekken van de menselijke dominantie, maar vormen eerder een bewijs van de enorme invloed van die dominantie, die niet alleen geruggensteund wordt door het gezag van de geschiedenis, maar ook door de almacht van gevestigde materiële belangen. De vestiging van de menselijke dominantie – met het binnendringen van de talloze uitlopers van het antropocentrisme in de levenswereld (Lebenswelt) alsmede in de economische, politieke en institutionele machtsstructuren – houdt ook in dat degenen die de legitimiteit ervan in twijfel trekken geen gehoor zullen vinden maar, althans vooralsnog, zelf juist worden afgeschreven.

Want dit is waar het op neerkomt: de ideële en institutionele schema’s van het menselijke privilege zijn lange tijd verdedigd door een dominante beschaving, die de planetaire werkelijkheid zodanig heeft aangepast aan de cultus van de menselijke uitzonderlijkheid, dat de menselijke geest vrijwel geen manoeuvreerruimte meer heeft om buiten de gebaande kaders te kunnen denken van een vijandige machtsovername van de aarde en een door ons zelf bemiddelde heerschappij.