Een stad produceert enorme hoeveelheden kapitaal. Dat kapitaal is niet plaatsgebonden, maar juist iets wat overal ingezet kan worden. Het kan dus ook weglekken.

Kapitaaloverheveling kan arme gebieden in principe verlichting brengen maar bij gebrek aan dynamische steden geen blijvende ontwikkeling en voorspoed. Dit kan ontaarden in transacties van verval voor de steden die het geld opbrengen (en daarmee ook voor het hele land). Überhaupt geldt dat kapitaal dat naar onproductieve doelen gaat – zoals uitkeringen, hulp voor arme regio’s en het op de been houden van een permanent leger – steden armere klanten voor elkaar maakt dan ze anders zouden zijn. Het maakt ze onvermijdelijk ook minder goed en lakser in het vervangen van hun importen over en weer (of van importen van elders). En dit gaat weer ten koste van hun capaciteit om nieuwe soorten goederen en diensten voort te brengen, evenals van het deel van hun capaciteit dat ze aan het oplossen van problemen kunnen besteden (‘het komt er niet van’ ook al zijn ze al uitgedacht). De kenmerken van zich ontwikkelende en uitbreidende economieën die in aflevering 11 van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ beschreven worden, kunnen dus ook in omgekeerde richting plaatsvinden. Zie ook aflevering 12.

Economische steun voor arme steden en regio’s levert, ook in de beste omstandigheden, vrijwel nooit zelfgenererende economieën op – dat wil zeggen geen importvervangende steden. Uit gouden eieren komen, omdat ze slechts van goud zijn, nu eenmaal geen kuikens voort. De Tennessee Valley Authority (TVA) in de VS is hier een perfect voorbeeld van. Lees daarover in aflevering 6 en volgende van het vijfde artikel van deze serie. Dit kunstmatig stedelijk gebied had lange tijd het imago van een succesvolle ingreep, maar dat was slechts schijn. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.