Wetenschappers vrezen dat onophoudelijke incrementele groei bepaalde sleutelvariabelen over ‘kantelpunten’ heen kan duwen naar een onbekend gebied, een onbekende staat die wel eens catastrofaal zouden kunnen zijn voor de beschaving. Zo bezien is er een absolute noodzaak om de integriteit van de ecosfeer (klimaatstabiliteit, voldoende biodiversiteit, enzovoort) te handhaven. En hoewel de grenzen vaag (fuzzy) kunnen zijn, zijn er dus ook duidelijk grenzen aan de materiële groei. Zie aflevering 11 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.

Het beperkte perspectief van economen – met hun fixatie op groei en hun afwijzing van biofysische grenzen – is bijzonder problematisch. Er is sprake van onvervalst simplistisch tunneldenken dat geheel geënt is op mechanistische ‘markthefbomen’ en technologie om bijvoorbeeld het ‘klimaatprobleem’ op te lossen en de op groei gebaseerde status quo te handhaven. Men ziet niet dat klimaatverandering slechts één symptoom is van ons stelselmatig ecologisch disfunctioneren. Met vraagt zich niet af: Hoe groot is de kans dat de ecosfeer bestand is tegen de verdubbeling van de vraag naar energie en materie die halverwege deze eeuw wordt verwacht?

De economische en ecologische narratieven staan vrijwel lijnrecht tegenover elkaar. Toch is volkomen duidelijk dat de draagkracht royaal wordt overschreden, zozeer dat we er nog een aarde bij nodig hebben – en die is er natuurlijk niet. Als we het overleven zal het zeker in een compleet andere wereld zijn, met heel weinig andere dieren om ons gezelschap te houden, met belabberd voedsel, met welig tierende ziektes en in een hoogst onaangenaam milieu.

De mensheid verkeert dus in een hachelijke economisch-ecologische situatie, die een wereldwijd overeengekomen noodplan voor coöperatieve actie vereist. Alhoewel William Rees in zijn artikel de vrees uitspreekt dat we in het huidige ‘post truth‘-tijdperk onze leiderloze, van waandenkbeelden doortrokken en almaar gespletener wereldgemeenschap het nooit eens zullen kunnen worden over zijn diagnose, geeft hij toch 20 stellingen en aanbevelingen met wat we zouden moeten doen. Dit gebeurt in uitgebreide vorm in aflevering 14 en 15.

De wereldgemeenschap moet onder andere onder ogen zien:

dat een ineenstorting zeker tot de mogelijkheden behoort;

dat de neoliberale markteconomie de ogen sluit voor de biofysische werkelijkheid;

dat het menselijk project een volkomen afhankelijk subsysteem vormt van de niet-groeiende ecosfeer;

dat dynamische, niet-lineaire, meervoudige evenwichtsconstructen van die niet-groeiende ecosfeer ons uitgangspunt moeten zijn;

dat het daarbij verstandig is om het voorzorgsbeginsel ruim toe te passen;

dat we van groter naar beter moeten overschakelen;

dat dit collectieve oplossingen vereist en een nooit eerder vertoond niveau van internationale samenwerking, opoffering en het delen van kennis en hulpbronnen;

dat we een ecologisch stabiele, economisch veilige ‘steady state’-maatschappij moeten nastreven, met veel minder energieverbruik, zonder de wanstaltige en groeiende inkomens/vermogensongelijkheid en met veel minder mensen.

Dit lijken sommigen misschien schandalig radicale eisen, maar zonder diepgaande veranderingen zal ons huidige systeem ineenstorten. We hebben echt geen andere keuze dan te handelen.