Hamming noemt de Sumeriërs als het al duizend jaar leidende cultuurvolk, dat onderworpen wordt aan de nieuwe heersers: Akkad. Zoals bij de landbouw die de nomade verdringt, maakt ook hier Kaïn (Akkad) Abel (Sumerië) een kopje kleiner. (Zie ook schepping.) Dan komen de problemen van de werkelijkheid: “Toen nam de moderne landbouwcultuur op aarde in omvang toe en vormde zij dochterculturen.” En: “Toen HET GEBEURT zag dat de slechtheid van de moderne cultuur groot was op aarde en dat alles wat ze verzonnen alleen maar slecht was, toen speet het HET GEBEURT dat Hij de moderne cultuur op de aarde gemaakt had en het verdroot Hem in zijn hart. En HET GEBEURT zei: Ik zal de moderne cultuur die Ik geschapen heb, in het landbouwgebied uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels; want het berouwt Mij, dat ik hen gemaakt heb.” HET GEBEURT wil dus niet de totale mensheid verdelgen, maar alleen de moderne landbouw in het ontgonnen landbouwgebied. Zo interpreteert onze verteller de grote overstroming. Hij concludeert het uit het gebeuren. Hij laat de Protesterende Empirie preken. In het rampgebied dreven niet alleen de lijken van mensen en gebruiksvee, maar ook van de wilde dieren. De verteller vindt dit opvallend, want de wilde dieren hadden geen schuld aan de problemen. Blijkbaar laat HET GEBEURT de goeden – de dieren – met de kwaden lijden. Samengevat ziet Genesis het zo: De techneut ziet de dieren (de hele natuur) alleen als gebruiksvoorwerp, of als schadelijk wild. De mens stelt vast waarvoor ze bestemd zijn; de dieren hebben zelf geen stem. En dan komt er een nieuwe stem die hiertegen protesteert. Maar de heersende cultuur luistert niet. Kaïn blijft agressief en moet steeds voort om nieuwe landbouwgebieden te vinden. Totdat hij zich wil bewegen binnen de ecologische mogelijkheden.