In het artikel ‘Klimaatcrisis: grote woorden, kleine daden’, in de NRC van 26 juli 2019 doet Paul Luttikhuis, klimaatcorrespondent van de NRC, verslag van de manier waarop het ecomodernisme over de oplossing van het klimaatprobleem denkt. Hij haalt hiervoor een ‘fascinerend’ essay aan van Ted Nordhaus The Empty Radicalism of the Climate Apocalypse. Ted Nordhaus is directeur van het Amerikaanse Breakthrough Institute. Verwar hem niet met nobelprijswinnaar William Nordhaus. Ik geef hier een ingekorte weergave van het oorspronkelijke artikel van Luttikhuis.

Voor het oplossen van het klimaatprobleem is er eigenlijk een maatschappelijke mobilisatie nodig vergelijkbaar met die van de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten. President Roosevelt liet toen de productie van auto’s volledig stilleggen om drie jaar lang alleen nog vliegtuigen, jeeps, tanks en ander oorlogsmaterieel te maken.

Ted Nordhaus – medebedenker van het ‘ecomodernisme’, een stroming die zorgen over klimaatverandering relativeert in het vertrouwen dat technologische innovatie ons op tijd zal redden – schreef zijn essay als een fictief verhaal, over een Amerikaanse president die wordt gekozen nadat het land in korte tijd is geteisterd door een aantal grote klimaatrampen. De president roept de noodtoestand uit en neemt meteen een hele reeks drastische maatregelen.

Iedere burger krijgt maximaal één tank benzine per maand. De president nationaliseert de elektriciteitssector. Hij roept een National Renewable Energy Corporation in het leven om binnen tien jaar 60 procent van de energievoorziening te verduurzamen, en een National Nuclear Energy Corporation die ervoor moet zorgen dat de overige 40 procent tegen die tijd met kernenergie wordt opgewekt. De auto-industrie wordt genationaliseerd en krijgt de opdracht binnen drie jaar alleen nog elektrische auto’s te produceren.

Internationaal eist Nordhaus’ fictieve klimaatpresident ook belangrijke maatregelen. In overleg met zijn Europese partners wil hij de NAVO ombouwen tot een organisatie voor wereldwijde klimaataanpassing. Een Marshall-plan moet arme landen helpen hun energievoorziening te vergroenen en die landen tegelijk minder kwetsbaar maken voor de gevolgen van klimaatverandering.

Je kunt hier lacherig over doen, schrijft Luttikhuis, maar als er werkelijk sprake is van een noodtoestand en de wereld nog maar enkele decennia heeft om het tij te keren (volgens sommigen zelfs minder dan tien jaar), dan zijn zulke maatregelen heel logisch.

Ted Nordhaus denkt echter dat het niet zal komen tot een ‘oorlogsmobilisatie’ van de economie om het klimaat te redden. En dat ligt volgens hem zeker niet alleen aan de tegenstanders van klimaatbeleid. Zelfs radicale klimaatactivisten hoor je zelden pleiten voor zo’n ingrijpende, door de overheid gestuurde aanpak. Dat heeft volgens Nordhaus te maken met de geschiedenis van de milieubeweging. Die is in de jaren ’60 en ’70 ontstaan uit verzet tegen consumentisme en toenemende industrialisering, tegen grootschalige infrastructuur en technologie. Milieuactivisten geloofden in lokale oplossingen, in biologische landbouw. Ze hebben zich steeds verzet tegen genetisch gemanipuleerde gewassen en ze moesten niets hebben van kernenergie. Heel dom van ze, vindt Nordhaus.

Terzijde: Nordhaus refereert volgens mij aan de typisch Amerikaanse geschiedenis rond het blad Co-evolution en dergelijke, iets wat de jeugd van tegenwoordig allang niet meer weet. Paul Luttikhuis vult dit als volgt aan: ‘In Nederland zag je de hang naar een kleinschalige economie bijvoorbeeld bij het wittefietsenplan van Provo in Amsterdam in de jaren 60, bij De Kleine Aarde in Brabant, een in 1972 opgericht centrum dat een alternatief wilde bieden voor de consumptiemaatschappij, en nog later in de massale demonstraties tegen kernenergie.’

Vergelijkt Luttikhuis hier niet appels met peren (en doet Nordhaus dat dan ook)?

Provo hoorde absoluut niet tot de milieubeweging. Die werd pas in 1970 geboren. Provo had nauwelijks een samenhangend plan, geen echte theoretici. Het kreeg misschien veel publiciteit, het maakte veel los, maar was een wegbereider, politiek vooralsnog volstrekt marginaal.

(Even een anekdote: Grappig genoeg was wat technologie betreft het omgekeerde het geval. Ik huurde jarenlang bedrijfsruimte samen met de gewezen provo Rob Stolk, die een drukkerij had. Scholieren vroegen hem vaak of hij voor kleinschaligheid was. Dan wees hij steevast op zijn indrukwekkende Roland-drukpers. ‘Zonder degelijke Duitse technologie kun je niet,’ zei hij dan.)

Aktie Strohalm, Milieudefensie, Natuur en Milieu en Greenpeace waren toen meer dé milieubeweging dan het typische geval van De Kleine Aarde. De Kleine Aarde – geleid door de (gewezen) wetenschapsredacteur van het (Algemeen) Handelsblad (!) – wilde inderdaad de technologie van Schumacher tonen, maar met een koppeling aan de kernenergietechnologie verbind je hier wel twee uitersten.

De kritische techniekfilosofie uit die jaren is trouwens in rook op gegaan. Ik gaf daarover nog de boeken uit: De risico’s van het denken – het treffen tussen Indiaanse spiritualiteit en techniek van Jaap Breeveld (1992) en Kritiek van de technische rede – een onderzoek naar de invloed van de techniek op ons denken van Marc Van den Bossche (1995). Maar naar zulke boeken over o.a. Ellul en Bateson taalt niemand meer, lijkt het wel.

De hang naar een kleinschalige economie is volgens Nordhaus dus ongeschikt om klimaatverandering te bestrijden. Veel klimaatactivisten leggen de schuld van de opwarming van de aarde bij falend kapitalisme, dat niet bereid is milieukosten in de prijs mee te nemen, en bij een uit de hand gelopen neoliberalisme, dat bedrijven veel te veel vrijheid geeft. Juist die afkeer van het neoliberale kapitalisme maakt het voor hen – volgens Nordhaus – bijna onmogelijk te geloven in grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen dat past bij een serieuze crisis die (misschien) alleen nog kan worden voorkomen door op zeer korte termijn drastisch op te treden.

Welke discussie voeren we hier? Is het die van ‘technofix tegenover milieubeweging’? Lees daar verder.