300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.

Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.

De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.

Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.

In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.

Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.