Dit is niet de toekomst die we besteld hebben

PER ESPEN STOKNES*
Samengesteld door Jan van Arkel
.

In het Oude Testament van de Bijbel komen we nogal wat profeten tegen die het volk manen om zich te bekeren. Als lezer weten we dat ze gelijk hebben. Ze spreken immers met Gods stem. Maar het weerspannige volk heeft helemaal geen zin om te veranderen. Ze zijn niet voor niets het foute pad opgegaan: dat pad is veel aantrekkelijker.

De wetenschappers die ons heden ten dage ervoor waarschuwen dat het mis gaat met het klimaat (of met iets anders), hebben een beetje dezelfde positie als de profeten in de Bijbel. Ze spreken namens de harde wetenschap van de natuurkunde en de scheikunde, en hebben dus gelijk (nu de wetenschap de nieuwe religie is, ook al zijn er met Trump steeds meer afvalligen). Niettemin heeft het volk, hebben wij dus, er weinig oren naar. Het volk is bang dat hen het goede of draaglijke leven zal worden afgepakt. Voor de beter bedeelden zijn dat het autorijden en de vliegvakanties, voor het arme deel is dat het verlies van nog meer bestaanszekerheid.

Dus verdubbelden de wetenschappers hun pogingen om ons ervan te doordringen dat het werkelijk ernst is met de klimaatverandering. Maar de aanpak van meer wetenschappelijke rapporten, of meer zielige plaatjes van ijsberen hielp duidelijk niet. We gaan het in dit artikel hebben over de psychologie die hierachter zit. Maar eerst nog wat over dat klimaat.

Ooit hadden we het over het ‘broeikaseffect’. Dat woord gaf goed weer waar het om ging: de atmosfeer houdt meer warmte vast en verandert daarmee haar energiehuishouding. Toen kwam de term ‘klimaatverandering’ in zwang. Misschien was het onder invloed van de klimaatsceptici, maar anders wel volgens de behoefte van de industrie. Klimaatverandering klinkt minder beladen. Verandering vinden we in het algemeen goed, want stilstand is achteruitgang. Ook duidt ‘verandering’ niet op een richting; het kan ook verandering ten goede zijn.

De oceanoloog Wally Broecker noemde het klimaat een ‘vals beest dat wij jennen door het met stokken te prikken.’* Het lijkt veel zuiverder om dit beest bij zijn naam te noemen: een naar geologische maatstaven stabiel klimaat (namelijk de laatste tienduizend jaar) wordt ontwricht. Vandaar dat het woord klimaatontwrichting eigenlijk passender is. Maar dat ‘kunnen we beter niet gebruiken, want het schrikt af en kan dus averechts werken.’

Het overbrengen van het probleem van de klimaatontwrichting kun je met recht de grootste flop uit de geschiedenis van de marketing noemen. Objectieve informatie en doordrammen met meer feiten en cijfers werkte juist contraproductief. Van gedachtewisseling was vaak geen sprake, laat staan dat nieuwe ideeën vruchtbare grond vonden.

Het lijkt er op dat er nu veranderingen ten goede zijn. Klimaatverandering is in de politiek en in de pers ineens een vaststaand feit geworden. Het staat niet meer ter discussie. Maar wat de noodzakelijke transitie inhoudt, is nog helemaal niet tot ons doorgedrongen. Voor we ons gaan verdiepen in de aard van het psychologische probleem daarom eerst nog een paar opmerkingen over de actuele situatie rond het klimaatakkoord van Parijs. (Deze zaak komt ook uitgebreid aan de orde in het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord‘ in de rubriek Ontwrichting.)

Nu we eindelijk maatregelen gaan nemen, is het de vraag of we wel de juiste oplossingen zullen kiezen (zie het artikel ‘Ingrijpen in systemen‘ van Donella Meadows).

.

We hebben nu toch het klimaatverdrag, het Akkoord van Parijs? Laten ze dat uitvoeren, dan is alles opgelost.

Bij het nieuws over ‘Parijs’ is het interessant te zien waarover wordt gezwegen. Het akkoord wordt ons gepresenteerd alsof het louter een soort technologische exercitie is, waarbij er hooguit ruzie is met elektriciteitsbedrijven over het al of niet sluiten van splinternieuwe kolencentrales, of over de plaats van windmolens (niet in Noord-Holland). De boodschap is ook: De consument hoeft niet bezorgd te zijn. Met vier miljard euro per jaar lossen we het op. Ons leven kan blijven zoals het is.

Ook al is dit niet juist, toch is er sprake van een politieke aardverschuiving. Alle landen ter wereld, op twee na, tekenden het akkoord. (Nicaragua tekende niet omdat het akkoord bij lange na niet ambitieus genoeg is. Verder tekende Syrië niet. De VS kondigde aan er vervolgens weer uit te stappen. Brazilië zal wellicht volgen.)

Dat er maatregelen moeten worden genomen, is nu een politiek ‘feit’ dat diep doordringt in de managementlagen van de overheid. Dit is van niet te onderschatten belang. Dat de landen de doelstellingen vrijwillig zijn aangegaan en niemand ze kan straffen als ze zich er niet aan houden, is van minder belang dan de ommezwaai die gemaakt is tussen het debacle van de conferentie in Kopenhagen en het klinkende resultaat van de conferentie in Parijs. Nee is ja geworden.

Er is niet alleen een politieke aardverschuiving geweest, ook de top van veel wereldbedrijven en investeringsfondsen lijkt radicaal van mening veranderd. Het heeft voor en na Parijs oproepen geregend van multinationals waarin de politiek wordt gemaand kaders te scheppen die het bedrijfsleven duidelijkheid verschaffen. Tegelijk ligt bijvoorbeeld de Duitse auto-industrie dwars als de politiek de kaders wil geven. En wil de Nederlandse grootindustrie alleen meewerken als er subsidie komt.

Het bedrijfsleven ziet in dat de hele economie geherstructureerd moet worden, en houdt zich bezig met welke kansen dat biedt, maar ook met welke onzekerheden er zijn. Ze hebben de overheid nodig om dit te reguleren en een tijdpad uit te stippelen.

Zo was er in juni 2017 in Nederland zelfs een oproep aan de formateur van alle banken en een stel pensioenbeleggers.* Een frappant voorbeeld was het rapport ‘Recommendations of the Task Force on Climate-Related Financial Disclosures’ (TCFD — een groep deskundigen bijeengebracht door de Financial Stability Board van de G20). Dit rapport van eind 2016 wilde het internationale zakenleven (inclusief wie investeert, uitleent en verzekert) heel precies duidelijk maken waar ze na Parijs aan toe zijn en welke stappen ze moeten zetten als ze de boot niet willen missen. Het rapport is geschreven door een dertigtal vertegenwoordigers van bedrijven die samen goed zijn voor 1500 miljard aan geïnvesteerd kapitaal en financiële instellingen die 20.000 miljard hebben uitstaan. Zij raden de kapitaalmarkten aan zich in harmonie met het Akkoord van Parijs te gedragen door zich stap voor stap uit fossiele brandstoffen terug te trekken en steeds meer in duurzaam te investeren.

Na verschijnen van dit rapport volgde prompt de adhesie van tientallen grote bedrijven en instellingen. Trump was er, met het bedrijfsleven dat hem steunt, doof voor (al maken de VS deel uit van de G20, maar logisch als je uit het Akkoord van Parijs wilt stappen), waaruit blijkt dat het internationale bedrijfsleven uit facties bestaat.

Het is niet de opzet hier de rol van de multinationals verder te analyseren, maar in het kader van deze website snapt u waarschijnlijk dat het bij deze lobby van bedrijven vóór klimaatmaatregelen niet alleen om goede bedoelingen gaat, maar veeleer om de kwestie hoe economisch te overleven. (De verwikkelingen rond de klimaattafels blijven hier onbesproken omdat dit in principe een tijdloos artikel moet zijn.)

Meer hierover in het Paradigma-boek De mythe van de groene economie.

De klimaatwetenschap is de afgelopen decennia stelselmatig beter gedocumenteerd geraakt. De uitkomsten zijn in de loop der jaren alleen maar verontrustender geworden.* Het valt in de veertig jaar dat dit speelt eigenlijk nooit eens mee. Wat men eerst wetenschappelijk ‘vreesde’, staat nu ‘(vrijwel) zeker’ te gebeuren.

Toch kostte het de klimaatsceptici lange tijd weinig moeite om het probleem van de klimaatontwrichting te vertroebelen en te verdoezelen. Een geruststellende boodschap horen wij nu eenmaal liever dan die van diepbezorgde wetenschappers. Hoe dat komt gaan we vanaf aflevering 8 uitgebreid onderzoeken. Maar eerst nog iets over het verschijnsel ontkenning.*

Ontkennen is het tegenovergestelde van erkennen. Als we iets moeten erkennen wat ons ongedurig maakt, wat ons niet lekker zit, dan hebben we de behoefte om erbuiten te staan, het eigenlijk niet te weten. We ontkennen het liever. Er is wel gezegd: ontkennen is zo hard liegen, dat je in je eigen leugen gaat geloven. Dat gebeurt dus om je eigen positie te rechtvaardigen als je geconfronteerd wordt met het vervelende feit.

Je hebt actieve ontkenning en passieve ontkenning.

Bij actieve ontkenning heb je de feiten tot op zekere hoogte op een rijtje, maar worden ze energiek tegengesproken, verworpen en bijgesteld, omdat ze niet passen bij jouw waarden, of dit nu je persoonlijke waarden zijn, of je politieke waarden of nog andere waarden. Zo zei een Amerikaanse officier na het bloedbad van My Lai in de Vietnamoorlog: “Er was geen bloedblad en de klootzakken kregen hun verdiende loon.” Wat wordt weersproken, wordt tegelijk in dezelfde zin indirect geaccepteerd.

Zoiets gebeurt als erkenning (en de gevolgen daarvan) je inkomen, baan of status aantasten. Of als het je denken en eigendunk verstoort, en het dus psychologisch pijnlijk kan zijn om onder ogen te zien.

Passieve ontkenning is meer onverschillig van aard. Er is gebrek aan openheid. Je hebt er misschien van gehoord, maar je geeft er de voorkeur aan je daar niet druk over te maken. Met ironie en sarcasme houd je misschien het onderwerp van je af als het ter sprake komt. Of je zwijgen spreekt boekdelen. De kwestie is onbespreekbaar. Je kunt je zelfs zorgen maken over droogten, hittegolven of dat orang-oetans uitsterven. Maar de reactie is toch: ‘Dat staat op zichzelf’ of ‘Daar kan ík niets aan doen.’ Wegzakken in een zwijgend ongeloof biedt een geschikte uitweg uit het ongemak: ‘Ik kan er niets aan doen, dus is het niet echt.’

Het kan dus beter zijn om het er maar helemaal niet over te hebben, maar de actieve scepticus vult er juist zijn leven mee.

Ontkenning gaat over specifieke zaken. Je ontkent rozen niet omdat je toevallig van tulpen houdt. Het begrip ontkenning geldt alleen voor die zaken die emotioneel en moreel storen en daardoor – als we er niets mee doen – een oncomfortabele innerlijke splijtzwam worden. De term ontkenning is van toepassing als het onderkennen van wat ontkend wordt zou betekenen dat er wel opgetreden móet worden. Het opheffen van de ontkenning zou resulteren in een emotionele verschuiving en zou zowel andere woorden als daden vergen. En soms zou het in een behoorlijke ommezwaai van levensstijl, ethiek en identiteit eindigen.

Er is ook nog ontkennerij. Die uit zich retorisch. Denk aan Trump. Het heeft een schijn van een eerlijke discussie, terwijl er nauwelijks argumenten worden aangedragen of er onderbouwing wordt gegeven. Het doel is gewoon de (wetenschappelijke) overeenstemming bij het grof vuil te zetten. Er wordt gebruikt wat in de kraam te pas komt. Trump gaat nooit het debat aan. Hij speelt op de man, niet op de bal. Hij steunt op zogenaamd bewijs. Hij schept onmogelijke verwachtingen (van wat de wetenschap kan bieden). Hij vergelijkt appels met peren, en houd je logisch voor de gek.

Dit patroon van ontkenning zie je steeds weer terug, ongeacht het thema.* Kijken we naar het klimaat, dan zijn er meerdere manieren om het probleem af te schuiven.

Eén reactie op de onbehaaglijke klimaatboodschap van rampspoed, verwoesting en ondergang is de kwestie te kleineren. Sommige mensen concentreren zich op problemen dichter bij huis. Niet het ongrijpbare klimaatvraagstuk is belangrijk, maar immigratie of baanzekerheid.

Andere mensen besluiten voor zichzelf dat de wetenschap niet kan deugen. Ze beamen wat Trump zei: ‘Kijk naar buiten, het is steenkoud’. Zo kan het zelfs een complot worden om bijvoorbeeld belasting te heffen, of erger. De boodschap is ‘hersenspoeling’. De wetenschappers willen de macht, of meer onderzoeksgeld en reisjes naar congressen.

Met ontkenning en ontkennerij is duidelijk iets niet in de haak, maar wat moeten we eraan doen? Wij mensen hebben aan tegenstrijdigheden geen gebrek: We praten over vrede en beginnen een oorlog. We houden van onze kinderen en kwetsen hen. We doen alsof we rationeel zijn, maar gedragen ons irrationeel.

Is er bij het klimaatprobleem soms sprake van een zogenaamde dubbele binding?

De dubbele binding is een verschijnsel dat beschreven is door Gregory Bateson.*

Een dubbele binding is een dilemma in de communicatie, waarbij een individu (of groep) twee of meer tegenstrijdige boodschappen ontvangt waarbij de ene boodschap de andere ontkent.

In zo’n situatie betekent adequaat reageren op de ene boodschap, het niet kunnen reageren op de andere boodschap, en omgekeerd. Het is zo dat de ontvanger van de boodschap met elk antwoord fout zit. Met andere woorden, de ontvanger kan geen commentaar leveren op het conflict waarin hij betrokken wordt. Hij kan het niet oplossen, en hij kan zich ook niet aan de situatie onttrekken. Er treden verdere complicaties op als de dubbele binding deel uitmaakt van een aanhoudende relatie, waarop het individu of de groep is aangewezen.

Het klassieke voorbeeld van zo’n negatieve dubbele binding is dat van een moeder die haar kind vertelt dat ze van hem houdt, terwijl ze zich tegelijkertijd met afkeer afwendt. Het kind weet dan niet hoe het moet reageren op de tegenstrijdigheid tussen woorden en lichaamstaal, omdat het voor zijn basale behoeften afhankelijk is van de moeder. Het kind zit in een lastig parket. Het is te klein om tegenstrijdigheden verbaal te kunnen uiten en het kan de relatie met zijn moeder niet ontkennen of verbreken.

De dubbele binding wordt vaak onjuist opgevat als een eenvoudige tegenstrijdige situatie, waarbij het slachtoffer gevangen zit in twee tegenstrijdige opdrachten. Hoewel het klopt dat de kern van de dubbele binding bestaat uit twee tegenstrijdige opdrachten, ligt het verschil in de manier waarop zij aan het slachtoffer worden opgedrongen, in hoeverre het slachtoffer de situatie begrijpt en tot slot, wie (of wat) het slachtoffer deze opdrachten geeft.

Anders dan bij de gebruikelijke verlies-verlies-situatie, is het slachtoffer zich grotendeels niet bewust van de precieze aard van de paradoxale situatie, waarin hij of zij verkeert. De tegenstrijdigheid kan in haar rechtstreekse context volledig onzichtbaar zijn en is daarom ook onzichtbaar voor waarnemers van buitenaf, en wordt alleen maar duidelijk als er een wat bredere context in ogenschouw wordt genomen. Typerend is dat degene die een opdracht geeft aan het slachtoffer, iemand is die hij respecteert (een gezagsdrager), maar dat de opdracht zelf impliceert dat die onmogelijk vervuld kan worden, omdat een of andere uitgebreidere context dat verbiedt.

Het wezen van de dubbele binding bestaat dus uit twee tegenstrijdige opdrachten, beide op een ander logisch niveau, die beide niet genegeerd of ontlopen kunnen worden. Dat laat het slachtoffer op beide manieren verscheurd achter, omdat hij, aan welk van beide eisen hij ook probeert te voldoen, aan de andere eis niet kan voldoen.

“Ik moet het doen, maar ik kan het niet” is een typische weergave van het ervaren van een dubbele binding.

Als een dubbele binding werkzaam wil zijn, moet het slachtoffer niet kunnen zien dat de eis die door het eerste bevel wordt gesteld, strijdig is met die van het tweede bevel. Op die manier onderscheidt de dubbele binding zich van een eenvoudige tegenstrijdigheid en wordt een meer onuitsprekelijk intern conflict, waarbij het slachtoffer echt wil voldoen aan de eisen van het primaire bevel, maar daar steeds in faalt doordat hij niet ziet dat de situatie strijdig is met de eisen van het tweede bevel. In dergelijke situaties kunnen slachtoffers dus uiting geven aan zeer hevige angstgevoelens, als zij dan toch proberen te voldoen aan de eisen van het primaire bevel, zij het met duidelijke tegenstrijdigheden in hun handelen.* Geldt dit nu ook voor het klimaatprobleem?

We hebben Moeder Aarde. Zij geeft royaal, maar is wispelturig en kan ook veel van ons afnemen. Wij kennen haar eigenlijk niet (ook niet doordat onze opleiding daar meestal niet in voorziet). Moeder Aarde, of GAIA geeft ons expliciet rijke oogsten, maar vraagt ons impliciet om ons in te tomen. De stap van geven naar nemen ligt verborgen in kantelpunten. Die kunnen we (al amper) beredeneren, maar (al helemaal) niet aanvoelen.

En we hebben onze consumptiemaatschappij die vraagt om te kopen, die wil groeien. Het is de ijzeren kooi van de consumptie die ons ongedurig maakt als we niet steeds iets nieuws ervaren. En het is de groei-economie die ons naar de kantelpunten drijft, maar die zonder groei tot een economische crisis leidt.

Eigenlijk daartegenover staat de klimaatwetenschap die ons namens Moeder Aarde vertelt dat we onze toekomst vergooien als we doorgaan met die consumptieve levenswandel. Een boodschap zo technisch, dat we die we niet kunnen bevatten.

Al die boodschappen komen niet expliciet en gebundeld tot ons. We moeten ze oppikken uit de ‘ether’ en ze voor onszelf zien te concretiseren. Dat moeten we niet eenmalig en enkelvoudig doen. Maar elke dag duizend maal op allerlei niveaus.

Alleen al in de reclames worden we beloofd dat we gelukkig worden als we die nieuwe auto kopen die we zien rijden in een schitterende natuur waarin wij de enige mensen zijn. Tegelijk weten we dat we dat nooit zullen meemaken, want juist die auto’s hebben die lege natuur van haar maagdelijkheid beroofd.

Na nine eleven adviseerde president Bush de Amerikanen te gaan shoppen. Daar is lacherig over gedaan, maar als we zo’n bevel negeren, ons leven niet oppikken om op de oude voet verder te gaan, hebben we daar niet alleen onszelf mee, maar verslechtert de hele economie en geven we die terroristen hun zin.

We hebben behoefte aan een meer invoelend begrip van hoe onze paradoxale, niet-eensgezinde psyche reageert op nieuws als klimaatontwrichting. Net als Adam en Eva in de Hof van Eden eten we de verboden appel.* Alleen is de onze een koolstofappel. Toch moeten we doen of we onschuldig zijn. Of veinzen dat we niet weten wat we doen. Anders klopt ons leven niet meer.

We verwachten (heel naïef?) dat het dumpen van miljarden en nog eens miljarden tonnen afvalgassen in de Hof van Eden, die dunne huid van lucht om de planeet met zijn delicate klimaatevenwicht, helemaal niet uitmaakt. En we hopen er intussen het beste van.

Het is echt een vreemde, wijde wereld van ontkenning daarbuiten.

Is een individuele of culturele ommezwaai naar een tegenovergesteld standpunt eigenlijk wel mogelijk?

De psychologie claimt dat ontkenning kan wegsmelten in een proces van inzicht en onderkenning. Dat gaat niet op voor iedereen. Sommigen zijn hardnekkig tot in het graf. Maar anderen kunnen zich stap voor stap, of plotseling, realiseren dat wie ze zijn en wat ze doen, moet veranderen. En dat ze de prijs daarvoor voor lief moeten nemen. Al zullen ze dan zeggen: dat vond ik altijd al.

Dit is wat je waarneemt na het akkoord van Parijs. De klimaatontwrichting is plotseling een geaccepteerd feit (al heet hij klimaatverandering). Niemand hoor je zeggen dat ze een paar jaar terug nog het tegenovergestelde beweerden. De maatregelen die we moeten nemen zijn inderdaad vanzelfsprekend (alleen geen molen bij mij in de buurt). En dat we massaal blijven vliegen, daar hebben we het niet over.

Als we in deze kwestie bij de psychologie te rade gaan, vinden we niet één eensgezinde wetenschap, maar een huis met vele kamers. Stoknes kiest daaruit vier richtingen die ons zouden kunnen helpen:

  • de evolutionaire psychologie
  • de cognitieve psychologie
  • de sociale psychologie
  • de psychologie van de identiteit.

Hierna gaat het in aflevering 8-12 over de evolutionaire psychologie, in aflevering 13-16 over de cognitieve psychologie, in aflevering 17-21 over de sociale psychologie en in aflevering 22-24 over de psychologie van de identiteit.

Om te beginnen: een verkeerde bedrading.

Natuurlijke selectie doet alle levende organismen passen bij hun omgeving. Dat geldt ook voor mensen. Gedurende honderdduizenden jaren zijn wij gevormd als jagers-verzamelaars.* Onze tijd als boeren, de laatste tienduizend jaar, is daarbij vergeleken erg kort. Als jagers-verzamelaars leefden wij mensen in kleine groepen van 50 tot hooguit 150 mensen. Het groepsbelang stond voorop. De buitenwereld kon vijandig zijn. Het was wij en zij. Raakte op een plek het voedsel op, dan trok de groep verder en hoopte dat de plek verderop niet al bezet was.

Nu nog wordt ons gedrag beïnvloed door wat we ons toen aangewend hebben. Meestal gebeurt dit onbewust. Het ‘zit in onze genen’ zeggen we dan. Dit oude gedrag doet zich gelden terwijl de moderne omstandigheden en uitdagingen totaal anders zijn geworden.

Evolutionair psychologen onderscheiden vijf oeroude krachten: eigenbelang, status, sociale imitatie, korte-termijn-handelen en risico-alertheid. Deze combinatie van krachten steunde de mens heel goed bij het verzamelen en jagen in kleine groepen, maar vormt nu een hinderpaal. We leven niet meer met onze eigen groep in afzondering van de rest, en we kunnen geen nieuwe niches meer betrekken, want overal zijn andere mensen.

Het laten overheersen van eigenbelang en status, en het naäpen van het gedrag van anderen, kan zelfs leiden tot zelfvernietiging, zoals sommige oude culturen ons laten zien, vooral als het samengaat met het negeren van de lange termijn. De dreiging van klimaatverandering is een perfect voorbeeld van iets waarvoor we evolutionair niet toegerust zijn om op te reageren. Maar misschien kunnen we – nu we dit weten – praktische, culturele oplossingen bedenken die toch sporen met onze evolutionaire neigingen. Ons probleem is niet biologisch, maar cultureel van aard. Laten we wat dieper in deze psycho-biologische processen duiken alvorens te proberen ons gedrag te veranderen.

Nu over naar: mijn eigenbelang en mijn status.

Vanuit evolutionair perspectief is het nastreven van eigenbelang niet zozeer egoïsme, in de zin van ikke, ikke, ikke en de rest kan stikken. Het komt eerder voort uit een drang om je genen te verspreiden door middel van seks en nazaten. De meeste mensen zijn bij het maken van zelfzuchtige keuzen in sociale dilemma’s geneigd tot het korte-termijn-eigenbelang, speciaal tegenover vreemden. In onze evolutionaire blik zijn anderen de buitenstaanders: niet van mij of niet van ons.

Maar ook al zijn onze genen op deze manier zelfzuchtig, ze kunnen ook meebouwen aan een cultuur waarin op vriendelijke, liefdadige en duurzame manieren wordt samengewerkt. Het vlees van de jacht wordt gedeeld met de leden van de groep. ‘Want wat ik nu weggeef, krijg ik een andere keer terug en dat is goed voor mij.’ Zo schaaft de cultuur aan het korte-termijn-eigenbelang om het belang van groep en gemeenschap voor de langere termijn veilig te stellen.

Betrekken we dit op het klimaat, dan zien we dat we dit probleem niet als relevant ervaren. Het bedreigt mij nog niet, mijn familie niet en mijn groep niet. Wie zegt zich ernstig zorgen te maken, denkt meestal dat hij of zij de gevolgen persoonlijk gaat voelen. Dat is eerder het geval in de Bangladesh delta of op de Maldiven dan in Nederland. En zo is het ‘hun’ probleem, en niet het ‘onze’. Maar als we het ‘ons’-gevoel kunnen verbreden, en de altruïstische wederkerigheid kunnen benutten die gekoppeld is aan eigenbelang, dan kunnen misschien een weg inslaan met nieuwe oplossingen.

Na eigenbelang is status de tweede kracht. De status in de kudde is voor mensen enorm belangrijk, net als voor andere sociale dieren zoals wolven, apen en korhoenders. Bij korhoenders dansen de mannetjes extatisch voor de vrouwtjes, elegant draaiend met de indrukwekkende kleuren van hun staartveren, de kopjes trots omhoog, met een ritmisch, klikkend lied. Het dominante mannetje vult met zijn aanwezigheid het hele speelveld, zodat de vrouwelijke aandacht getrokken wordt naar ‘mij’, ‘mij’, ‘mij’. Andere mannetjes houden zich gedeisd; anders vallen er klappen.

Zo zijn wij eigenlijk ook. We dansen wel niet, maar we dossen ons wel uit, met spullen die we kópen, of het nu kleren zijn, of huizen, of mooie auto’s. Daarbij gebruikt de één een groter speelveld dan de ander. De uitdaging is natuurlijk dat status relatief is. Het gaat niet om de attributen op zich, het gaat erom dat we anderen aftroeven.* Het is dus begrijpelijk dat we eerder bezig zijn met onze status te verdedigen dan met het verdedigen van het milieu of van slachtoffers van ver geweld.

In sommige culturen ontleent men juist status aan weggeven; hoe meer je weggeeft hoe hoger je staat aangeschreven. Men dingt dus met elkaar om de hoogste inzet aan medemenselijkheid. Dat zou een handvat kunnen zijn om het statuspunt in het voordeel van milieubehoud te gebruiken, in plaats dat het milieubehoud juist tegenwerkt.

De groene top honderd van Trouw is eigenlijk een voorbeeld van het opwekken van een groene status.

We maken even een uitstapje naar een interview dat de Volkskrant (4 juli 2017) had met fotograaf Lauren Greenfield. Haar foto’s zijn verzameld in het boek Generation Wealth.* Het onderwerp is het menselijk streven naar geld, status, schoonheid en roem. Ik laat Greenfield hier zonder aanhalingstekens aan het woord.

In alle klassen wordt de invloed van de consumptiecultuur gevoeld. In arme buurten is de aantrekkingskracht van ‘bling’ net zo groot, misschien zelfs groter, bij gebrek aan toegang tot de echte bovenlaag. De jongerencultuur is steeds eenvormiger geworden. Wie rijk is, laat dat zien, en wie dat niet is, doet alsof. Rijke en arme kinderen hebben een raakvlak gevonden, een gedeelde liefde voor Versace.

Eerst was uiterlijk vertoon à la Paris Hilton nog choquerend en beschamend, maar ineens was het oké om filthy rich te zijn. Een excessief uitgavenpatroon is nu niet meer iets om je voor te schamen, maar iets om trots op te zijn.

Als ik hiervoor al een oorzaak zou moeten aanwijzen, dan zijn het vooral de media geweest. Televisie, MTV, hiphop, clips, reality-tv, maar vooral natuurlijk internet en sociale media hebben als een katalysator gewerkt. Op sociale media is elk kind zijn eigen merk, iedereen probeert zichzelf te verkopen, we cureren ons leven.

Vriendschap, echte vriendschap, gaat om kwetsbaarheid. Vriendschap in de Facebookdefinitie draait juist om onkwetsbaarheid, om het etaleren van de perfecte versie van onszelf – het is dus het tegenovergestelde.

Reclame gericht op kinderen, vooral op jonge meisjes, werd vanaf de jaren negentig steeds aanweziger. Mooi zijn en een mooi lichaam hebben, werd steeds belangrijker. Het kreeg zelfs een morele component: zie je er perfect uit, dan ben je ook een goed persoon, want dan ben je niet lui of slordig.

Mensen blijken altijd méér te willen hebben. Op Wall Street heeft iedereen een streefbedrag. Zo van ‘als ik zoveel verdiend heb, ga ik met pensioen.’ Dat begint bij 5 miljoen, maar als ze 5 miljoen hebben, wordt het 10 miljoen, en dan 50 miljoen, en dan 800 miljoen, enzovoort. Het is nooit genoeg.

Men wil blijkbaar een gat opvullen, een gemis. Daar spelen marketeers op in: als u dit koopt wordt u gelukkig. Maar er is geen eindpunt. Het beste werkt dit mechanisme, tragisch genoeg, bij jonge meisjes, omdat ze zo onzeker zijn over zichzelf en hun lichaam.

Nu zijn we zover dat we Donald Trump president hebben gemaakt, een steenrijke reality-ondernemer, de verpersoonlijking van Generation Wealth. Zijn verkiezing weerspiegelt alle trends die ik signaleer: ervaring en expertise zijn niet belangrijk, beroemdheid wel. Juist dat hij zijn rijkdom zo etaleert, met zijn gouden interieur, levert hem onder veel mensen bewondering op. Hij gelooft dat hoge gebouwen een uitdrukking van succes zijn: hoe hoger, hoe beter.

Ik wil laten zien dat deze weg doodloopt. We kunnen deze manier van denken niet volhouden, niet alleen vanwege het milieu, maar ook moreel en spiritueel. We worden op deze manier niet gelukkig.

Tot zover Lauren Greenfield. Stoknes heeft het (wat verderop) over het hacken van onze psychische bedrading, maar hier is de marktwerking diep in onze ziel gedrongen, met precies het averechtse effect van wat we in verband met het klimaat nastreven. De tegenwerking is kortom overweldigend en buit juist neigingen uit die we van nature hebben, en die we moeten omdraaien.

Nu over naar: na-apen en korte-termijn-denken.

Bij menselijk gedrag staat imitatie bovenaan. Kleine zusjes apen grote zussen na, die doen zoals moeder doet. Met jongens is het net zo. Als we zelf in een groep zitten waar de leden er anders over denken, gaan we ver in het onderdrukken van onze eigen mening. We volgen de groep, ook al denken we bij onszelf ‘dit klopt niet’.

Evolutionair is imitatiegedrag efficiënt. Zó leren sociale dieren om te overleven – of het nu vogels, bizons, mieren of vissen zijn. Mensen imiteren elkaar in de beurshandel, op Facebook, in de mode.

Dit instinct maakt dat oproepen aan consumenten om het milieu te sparen, vaak mislukken. Want mensen geloven niet dat veel anderen het ook doen. Daarom is het zo moeilijk te voorkomen dat mensen het vliegtuig nemen voor hun vakantie. Waarom ik niet, als iedereen het wel doet?

Maar we zijn niet gedoemd tot naäpen. We kúnnen kiezen het anders te doen. Zouden er dan geen slimme manieren te verzinnen zijn om deze evolutionaire kracht in te zetten voor het goede, om juist het klimaat te sparen? Dat we juist met zuinigheid het gevoel krijgen erbij te horen?

Behalve sociale imitatie, noemden we ook korte-termijn-handelen en risico-alertheid als oerkrachten die voortkomen uit onze evolutionaire ontwikkeling.

‘Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht.’ Als je zo redeneert kijk je niet vooruit. Dan ben je een jager-verzamelaar en geen boer. Gedragspsychologie stelt dat het optimale tijdsverschil om te leren één of twee seconden is tussen een prikkel en een reactie. Dat is wel heel kort vergeleken bij de tijdshorizon van decennia tot vele eeuwen die bij klimaatontwrichting hoort.

Ondanks grote individuele en culturele verschillen in het vermogen om beloning uit te stellen, overheerst de drang naar een onmiddellijke opbrengst toch wel heel sterk. Dit doet ons de gevolgen van klimaateffecten op de langere termijn sterk onderschatten. En met die visie zijn we natuurlijk ook niet erg geneigd om nu geld en energie in deze zaak te steken.*

Korte-termijn-voelen is dus een fundamentele barrière voor actie tegen klimaatontwrichting. Soms ontstaat er, bijvoorbeeld door droogte, een orkaan of een grote (bos)brand, een gevoel van urgentie bij de getroffenen. Maar dat ebt snel weer weg als onze psychische bedrading het weer overneemt. Het is niet gemakkelijk te bedenken hoe we deze eigenschap kunnen beheersen om juist het goede te doen. Maar psychologen geven de moed nog niet op.

Nu over naar: risicoperceptie en shortcut.

Vieze vliegen, giftige slangen, grommende beren, dingen die op ons aanvliegen, krappe ruimte, boze gezichten, felle branden, herrie, een zware vrachtwagen die ons bijna aanrijdt – dat doet de adrenaline stromen. Ons hele lichaam is dan alert, hyper-waakzaam. Vechten, vluchten of stil zitten?

We houden onze omgeving voortdurend in de gaten. We hebben geleerd het gevaar te onderkennen voordat het toeslaat. Dat we voortijdig reageren is een van de meest opzienbarende innovaties van de menselijke hersenen. Die eigenschap heeft ons leren plannen.

Maar deze innovatie staat nog in de kinderschoenen. Hij is nog in de testfase. Onze evolutionaire risicobeleving doet ons problemen die we niet kunnen zien of voelen, negeren. Onmiddellijke en spectaculaire bedreigingen, ja daar zijn we klaar voor. Maar wat niet ziet, ook niet deert.

Kunnen we vanuit deze testfase op een versie overstappen die ons ook alert maakt voor klimaatontwrichting? Op een maatschappelijk en cultureel niveau lijkt dat te gaan lukken, getuige het Akkoord van Parijs. Risicobeleving is een gebied dat de evolutionaire psychologie deelt met de cognitieve psychologie. En cognitieve experimenten hebben een heleboel manieren aan het licht gebracht om de oeroude risico-alertheid te laten reageren op verschillende types moderne uitdagingen. We kunnen de individuele genen misschien niet herprogrammeren, maar wellicht wel hacken. Ja, ook psychologen gebruiken graag computertaal.

Nu we de vijf evolutionaire aspecten benoemd hebben, kunnen we ons afvragen: is dit ons genetische lot? Het zijn vijf grote barrières die verklaren waarom er op individueel niveau niet veel gebeurt. We hoeven er dus niet vreemd van op te kijken wanneer mensen de voorkeur blijven geven aan een grote bonus, een grotere auto en dergelijke, in plaats van te consuminderen voor een lange-termijn-doel. Dat is nu eenmaal die bedrading.

Genen drukken uit wat in het verleden goed werkte, maar die uitdrukking wordt nu bijgeschaafd door taal, technologieën en cultuur. Het is níet ons noodlot. Kunnen we er juist niet ook diepgaand motiverende oplossingen aan ontlenen? Kunnen we ze niet laten mééwerken in plaats van tegenwerken? Dan hoeven we niet te proberen om van hogerhand te corrigeren en te disciplineren. Om te zien hoe we ze kunnen ‘hacken’ moeten we over die oeroude kenmerken van onze geest heen naar onze cognitieve kenmerken kijken, oftewel, we moeten bekijken hoe we zaken als het klimaat opnemen, overdenken en een plaats geven in onze ideeën.

Nu over naar: hoe bekijken we het cognitief.

Stel je voor dat kooldioxide een bruine mist is die zwaarder is dan lucht. Het vormt een deken aan de grond, een soort zwembad. Hoe hoog zou die laag, gelijkelijk verspreid rond de aarde, dan reiken? Hij was vijf meter hoog voor de industriële revolutie. Maar nu is het al zeven-en-halve meter geworden. Het beneemt ons de adem.

Zouden we het probleem voorgesteld met zo’n beeld niet veel beter begrijpen dan in de terminologie dat het kooldioxidegehalte in de atmosfeer is gestegen van 270 tot meer dan 405 deeltjes per miljoen?

We gaan het hebben over cognitie. Cognitie betekent volgens Van Dale 1) kenvermogen en 2) kennisneming, onderzoek van een zaak.

Het gaat dus over hoe ons denken in de praktijk werkt, en hoe onze hersenen informatie verwerken. Cognitieve psychologie gaat onder andere na hoe we denken als we beschikbare informatie verwerken om tot een mening te komen of een beslissing te nemen.

Een dramatische presentatie met dia’s van de klimaatontwrichting doet ons cognitieve systeem niet opveren. We worden ook niet dadelijk gegrepen door de schoonheid van het beeld van een ademende aarde. Ieder jaar is het alsof de aarde in het voorjaar en de zomer van het Noordelijk Halfrond kooldioxide inademt, die zij in het najaar en de winter weer uitademt. Het zijn natuurlijk alle planten samen die ’s zomers, wanneer er veel zon en vocht is, de overhand hebben in het kooldioxide opnemen. En in het najaar en de winter zijn het de micro-organismen die plantenresten afbreken en daarmee de kooldioxide produceren, die de schaal naar de andere kant doen doorslaan. Dit is de jaarlijkse zwiep in de almaar oplopende grafiek van het kooldioxidegehalte in de atmosfeer. Zie figuur 1.

Figuur 1: De Keeling curve. Charles D. Keeling heeft vanaf 1958 tot zijn dood in 2005 op de bijna 4000 meter hoge berg Mauna Loa op het schone Hawaii het kooldioxidegehalte in de atmosfeer gemeten. Na zijn dood werden de metingen voortgezet. Bijgaande grafiek toont de opwaartse lijn. In de inzet zie je de jaarlijkse ademing van de aarde.

Nog een voorbeeld. We kunnen we ons afvragen waarom het geen indruk maakte dat de Noordpool aan het einde van 2016 en opnieuw in de zomer van 2018 twintig graden (!) warmer was dan normaal. Het was niet eens in het nieuws, terwijl zo’n zelfde verhoging in ons land onmogelijk is. Wat hier niet kan, was even ten noorden van ons werkelijkheid. Waarom zijn we in het algemeen zo lauw over zulke zaken?

Het blijkt dat ons brein niet zo geschikt is voor dit soort input. De cognitieve psychologie helpt ons te begrijpen waarom dit zo is. Het staat te ver van ons af. We zullen bekijken hoe dat met het klimaat zit, al geldt hetzelfde voor bijvoorbeeld het uitsterven van de dieren en planten, of de verzuring van de oceanen.

Nu over naar: klimaatontwrichting voel je (nu nog) niet.

De verklaring voor onze lauwe houding is dat klimaatontwrichting precies de verkeerde snaren raakt. Onze geest is er in alle opzichten niet op ingesteld. Het idee is buitengewoon abstract. Ga maar na. Het valt ver in de toekomst, bijvoorbeeld na 2050. Dat is nog ver weg. Het is ook letterlijk ver weg: het treedt op aan de Noordpool, of bij eilandjes in de Indische Oceaan.

Je kunt het ook niet zien. Kooldioxide is onzichtbaar en reukloos; dit gas is niet vies en niet giftig. Het gaat bovendien om een heel klein beetje in de lucht, vier deeltjes kooldioxide op elke tienduizend deeltjes overige lucht. Zo’n getal zegt ons niets.

Als je dan bovendien bedenkt dat het een wereldprobleem is, wat kunnen wíj er dan aan doen?

We zijn in deze zaak hulpeloos. We zien niet waar het stuur zit waaraan gedraaid kan worden. Dit is iets voor de hoge heren en de grote bazen. En die kennen we niet persoonlijk. Klimaatontwrichting staat dus ook maatschappelijk op grote afstand.

En dan is er nog dit: gevaar vóel je. Risico is geen getal, je moet het ervaren. Een terroristische daad in de buurt jaagt ons schrik aan en we zijn geneigd ons daarna anders te gedragen. We zijn er dan goed in zulke bijzondere gebeurtenissen enorm aan te dikken. Maar dingen die we gewend zijn, ook al zijn ze veel riskanter dan het terroristische risico, jagen ons helemaal geen schrik aan. We begeven ons elke dag in het verkeer, ook al is de kans dat je daar je dood vindt, vele malen groter dan bij een aanslag. (Behalve als een naaste zojuist is verongelukt. Dan is het ineens wel dichtbij.)

Risico is in feite de vermenigvuldiging van kans maal gevolg. In het verkeer is het gevolg – de dood – natuurlijk enorm, maar de kans daarop is heel klein. We ervaren dat risico dan ook als beperkt. Bij het klimaat is het vreemde dat de kans heel groot is – eigenlijk zegt de wetenschap ‘het is een zekerheid’ – en ook het gevolg is fataal – het kan een groot deel van de mensheid de kop kosten. Je zou dus verwachten dat dit wel tot reacties móet leiden. Maar dat is op het persoonlijke vlak niet zo. Ik ken tenminste niemand die zich gedraagt alsof er een ramp staat te gebeuren.

Nu over naar: snel en langzaam denken.

Ieder van ons draagt een dubbele geest in zich, het ‘snelle systeem’ en het ‘langzame systeem’; dat is de bevinding van de cognitieve psychologie. De psycholoog/econoom Daniel Kahneman heeft een heleboel onderzoek samengevat in de beschrijving van deze twee cognitieve systemen.*

Je zou kunnen zeggen dat het snelle systeem een soort huis-tuin-en-keuken-denken is, dat zich baseert op vuistregels, gewoontes, oergevoelens en onze eigenaardigheden. Het zit dicht tegen de ‘oude geest’ van de evolutionaire psychologie aan. Het snelle denken werkt meestal onbewust. Het doet stante pede intuïtieve beoordelingen op basis van ervaringen en emoties uit het verleden.

Het langzame systeem is daarentegen een meer rationele, lineaire, logische en omslachtige vorm van denken. De kans om het juiste antwoord op een redelijke vraag te vinden, is veel groter als we het meer bewuste langzame-geest-systeem gebruiken.

In de praktijk is risico een gevoel, niet een getal; het is snel denken. Tot je laten doordringen dat risico in feite kans x gevolg is, hoort typisch bij het langzame systeem. Wat betreft de klimaatontwrichting hebben we een heleboel langzaam, bedachtzaam leeswerk, waarnemen en denkwerk te verrichten, willen we tot een gevoel van urgentie komen.

De meeste mensen neigen ertoe het langzame, ingewikkelder denkwerk te laten zitten en af te gaan op de eenvoudiger, snelle afweging. Pas als de twee vormen van denken kunnen samenwerken, voorzien ze ons van een bredere kijk op de wereld om ons heen.

Het heeft dus weinig zin de klimaatontwrichting te communiceren met grafieken en abstracte cijfers. Uitleggen dat de analyse van complexe systemen nooit een honderd procent eenduidig antwoord kan geven, voert te ver (terwijl we wel gevoelig zijn voor de boodschap dat ‘dus’ het hele probleem onzeker is en wellicht niet eens bestaat).

Sinds het Akkoord van Parijs heeft het er veel van weg dat bij de leiders het langzame systeem de overhand heeft gekregen. Zij zijn begonnen de ‘noodzakelijke’ aanpassingen door te voeren (zij het schoorvoetend in de praktijk). Dit gebeurt min of meer over onze hoofden heen en kan alleen verder gaan zolang het ons persoonlijk niet al te veel raakt. Want dan komen we toe aan de auto, onze heilige koe. Het vliegverkeer halveren zal zeker ook veel commotie geven.

Deze ommezwaai van de elite sinds het debacle van de vorige klimaatconferentie in Kopenhagen, heeft wel knoppen omgezet in de hoofden van tal van ambtenaren en bedrijfsleiders. Zij voelen dat ze mee moeten met de ‘flow’ als ze erbij willen blijven horen. We zullen zien of deze kring zich steeds verder zal uitbreiden.

Nu over naar framen: Wij zijn de glasblazers van onze broeikas.

Wat kunnen we in cognitieve zin zeggen over gevaar? Dat mensen ertoe geneigd zijn risico’s die spectaculair, nieuw en onbekend zijn te overdrijven. Dat doen we ook als het gevaar een gezicht heeft, plotseling op ons afkomt en er een duidelijke vijand is. En we kunnen zeggen dat we weinig aandacht besteden aan een duf, bekend, anoniem, slecht behapbaar, geleidelijk, gradueel en natuurlijk verschijnsel, zeker als het alleen anderen raakt en er geen duidelijke vijand is.

We hebben gezien dat klimaatontwrichting zo in alle opzichten het verkeerde soort probleem is. Het hoort helemaal bij de categorie waaraan we geneigd zijn geen aandacht te besteden. Daarom duurde het zo lang voordat er überhaupt iets van bleef hangen. Zou daar iets aan te doen zijn door het probleem anders te ‘framen’?

Framen, ergens een ‘verhelderend’ etiket opplakken, zie je overal om je heen. Gekke-koeien-ziekte klinkt heel wat pakkender dan ‘bovine spongiform encephalitis’ (BSE) of Creutzfeldt-Jacob-ziekte. Framen kan op een positieve manier (het papierloze kantoor) of op een negatieve manier (de illegale immigrant). Het gat in de ozonlaag werkte heel goed als frame.

Als we de instructie krijgen: ‘denk niet aan een olifant’, kunnen we de neiging om toch aan een olifant te denken amper weerstaan. Of we denken in plaats daarvan heel hard aan iets anders, een leeuw bijvoorbeeld. Deze cognitieve boodschap pakt ons in. De sociale situatie is veranderd door de eenvoudige woorden van de instructie. Framen is dus iets waaraan we ons niet kunnen onttrekken.

Hoe zit het met de invloed van framen op het klimaatdebat? We hebben het in aflevering 1 al gehad over de benaming: broeikaseffect werd klimaatverandering, terwijl klimaatontwrichting een meer realistische omschrijving is. Uit onderzoek blijkt dat dit uitmaakt. Broeikaseffect schept negatieve gevoelens en doet ons snelle systeem naar de heersende temperatuur kijken. We verwachten bij broeikaseffect dat het elk jaar warmer zal zijn dan het jaar ervoor. Alleen met ons langzame denken weten we dat het zo niet werkt. Met het veel neutralere ‘klimaatverandering’ werd het gevoel van urgentie juist uit het debat gehaald.

Evenzo klinkt CO2-compensatie redelijk en is de term ‘koolstofbelasting’ beladen. Daarom is voor bedrijven ongetwijfeld voor ‘emissierechten’ gekozen. En in het boek Energieslank leven met klimaatdukaten kiest de auteur ervoor de noodzakelijke aanpassing aan te pakken met een budget aan klimaatdukaten voor iedereen. Het is juist geen belasting. Het wordt geregeld door een nieuw, neutraal instituut en juist niet door de belastingdienst. Dat rijken en verkwisters aan hun budget niet genoeg zullen hebben, blijkt hen dan in de praktijk.

We zien dat de termen ‘duur’ of ‘offer’ zelden vallen, want we haten het te verliezen of zaken op te geven die we ‘bereikt’ hebben.

We gaan volgens de opiniemakers een zonnige toekomst tegemoet, vol leuke initiatieven, handige apps, succesvolle start-ups, en banen in de energietransitie. En zo is het toch ook?

Nu over naar: wat zeggen anderen?

In een beroemd experiment dat liep van 1924 tot 1932 werd onderzocht of werknemers (van een elektriciteitsbedrijf) productiever zouden worden als ze meer of minder licht bij hun werk kregen. De uitkomsten waren vreemd. Het bleek dat elke verandering een verbetering van de productiviteit opleverde. Maar na een tijdje zakte de verbetering weer in, of dat nu bij meer of bij minder licht was. Tenslotte bleek dat het niet het licht was maar de aandacht die de mensen stimuleerde.

De sociale psychologie bestudeert hoe iemands gedachten, gevoelens en gedrag door anderen beïnvloedt worden. Al vinden we deze tijd individualistisch, we blijven door en door sociale wezens. Aandacht blijkt een sterke motivator.

Klimatologen zijn natuurlijk zelf ook sociale wezens, maar in hun rol als wetenschapper richten ze zich uitsluitend in rationele zin tot anderen. Ze presenteren de feiten van hun wetenschap en verwachten dat wij dan overtuigd zijn en ons gedrag veranderen. Hun fout is dat er ze er geen rekening mee houden dat onze houding uit drie onderdelen (drie aspecten) bestaat.

We denken niet: zo werkt het klimaat dus. Nee, we denken: wat denken mijn vrienden hiervan, en als ik er een tweet van maak, hoe komt dat dan over?

We kunnen dit uitleggen aan de hand van sinaasappels: ze zijn lekker, dus drink je elke morgen een glas sap, zo krijg je vitamine C binnen. Wat wij vinden van sinaasappels kun je opsplitsen in drieën:

  • Het heeft een affectieve (of emotionele) component: je houdt van sinaasappels.
  • Het heeft een gedragscomponent: je drinkt een glas sinaasappelsap.
  • Het heeft een cognitieve component: inderdaad, je weet dat die vitamine C van sinaasappels goed is voor je gezondheid.

Dit is een houding die uit drie aspecten bestaat. Een houding is sterk als de drie aspecten dezelfde kant op wijzen: ik houd van sinaasappels, ik pers er elke dag een paar, ze geven me vitamine C.

Een houding kan expliciet zijn, of impliciet. Van expliciete houdingen zijn we ons bewust; we weten dat we ze hebben en dat ze ons gedrag en wat we geloven beïnvloeden. Van een impliciete houding zijn we ons niet bewust; toch beïnvloedt hij net zo goed ons gedrag en wat we geloven. Een houding is snel aangeleerd, maar eenmaal aangeleerd kom je er niet gemakkelijk meer af (dat gaat langzaam, om met Kahneman te spreken).

Nu over naar: de mensheid verdeeld in groepen?

Psychologen onderscheiden wel zes sociale houdingen ten opzichte van klimaatontwrichting. Dat levert zes groepen mensen op. Ze beschrijven deze als volgt:

  1. Degenen die zich werkelijk zorgen maken. Zij zijn geïnformeerd, zien de (foute) rol van ons gedrag, en vrezen de dreiging als een reëel gevaar. Kortom ze zijn betrokken en weten hoe het zit. De affectieve en de cognitieve component zijn beide aanwezig. Ze proberen zich ook juist te gedragen. De drie componenten wijzen dezelfde kant op, de houding is dus tamelijk consistent.

  2. Degenen die bezorgd zijn. Zij geloven ook dat klimaatontwrichting een ernstig probleem is, en ze weten er ook wel wat van. Hoewel ze stevige nationale politiek zouden toejuichen, doen ze er persoonlijk niet veel aan. Hun gedragscomponent is veel zwakker dan bij groep 1.

  3. De voorzichtigen. Zij zijn er niet zeker van hoe ernstig het klimaatprobleem is. Ze hebben er wel eens over nagedacht maar zijn er niet heel erg mee bezig. Ze zien het niet als een persoonlijke bedreiging en passen hun gedrag niet aan. Andere zaken, zoals de economie, zijn belangrijker.

  4. De onthechten. Zij zeggen dat ze er niet over nadenken en er niet veel van weten. Ze zitten er niet mee. Gevolgen zijn volgens deze groep nog heel ver weg, dus waarom zouden ze zich druk maken. Toch zijn de onthechten onder de verschillende groepen degenen die het gemakkelijkst van mening zouden kunnen veranderen, juist omdat ze nog geen duidelijke houding hebben.

  5. De twijfelaars. Bij deze groep kan het vriezen of dooien. Ze denken dat klimaatverandering ook natuurlijke oorzaken zou kunnen hebben. Het lijkt deze groep niet toe dat opwarming de mens eerste vijftig jaar, of zo, kan treffen. En dan, de regering doet toch al het nodige?

  6. De afwijzers. Zij zijn er zeker van dat er geen sprake is van opwarming. Hun gevoelens bij deze kwestie zijn negatief. Natuurlijk bedreigt dit zogenaamde probleem de mensheid niet, en ook de natuur niet. Maatregelen zijn niet nodig. Ze doen zelf ook niets aan hun uitstoot. Hier wijzen de drie componenten ook dezelfde kant op, al is dat de tegenovergestelde richting van bij de eerste groep. Ook deze houding is consistent.

Voor de groepen 2-5, en dat is de meerderheid van ons allemaal, kloppen de drie componenten denken, voelen, doen (misschien kunnen we duidelijker zeggen: hoofd, hart, handen) niet echt goed met elkaar.

De hoop van klimatologen en de milieubeweging, dat meer of betere informatie de mensen wel zou overtuigen, is vals gebleken. De voorzichtigen, de onthechten en de twijfelaars gaan hun houding niet veranderen door nieuwe informatie die zich uitsluitend op de cognitieve component richt. Dat is slechts één component van de drie. Ook al weten de meeste mensen met hun hoofd nu wel dat het verstoken van fossiele brandstoffen de opwarming veroorzaakt, wat is dan de link met de andere twee componenten, de emoties en de actie – dus het hart en de handen?

Nu over naar: houdingen en cognitieve dissonantie.

Er is geprobeerd het hart aan te spreken met plaatjes van zielige ijsberen, maar daarvoor zijn we afgestompt geraakt, net als voor foto’s van smeltende ijskappen en andere stereotiepe beelden. Deze frames benadrukken slechts dat ‘mijn ecologische voetafdruk veel te groot is, dat fragiele ecosystemen instorten onder het gewicht van mijn levensstijl.’ Kortom ze beschamen me. En daar heb ik eigenlijk geen behoefte aan.

Het opwekken van angst- of schuldgevoelens in een poging ons gedrag te veranderen heeft als risico dat het tegenovergestelde bereikt kan worden. Neem het voorbeeld dat velen positief staan tegenover het kopen van ecoproducten. Maar dat in de praktijk brengen, blijkt nog best lastig. Je kunt ze bijvoorbeeld niet vinden, de etiketten zijn onduidelijk, ze zijn wel bio maar komen uit Australië, of ze zijn gewoon te duur voor jou. Dan slaat de frustratie toe.

Soms kunnen we ons denken, voelen en gedrag niet met elkaar in overeenstemming brengen. Wat doen we dan? Dan passen we niet ons gedrag aan, maar ons denken. We bereiken harmonie door wat de sociale psychologie ‘cognitieve dissonantie’ noemt.

Cognitieve dissonantie slaat dus op een toestand waarin hoofd, hart en handen niet sporen; dat levert innerlijke spanning op. Die verdwijnt als één van de drie wordt aangepast.

Een kras voorbeeld is dat van een sekte die het einde van de wereld had voorspeld. Toen het fatale moment passeerde, waren de leden geheel in de war. Hoe kon dat nu? Maar toen de sekteleider hen de verklaring aanreikte, dat de wereld op het allerlaatste moment gered was door hun standvastige geloof, omarmden ze die uitleg volledig. De redding was aan hen te danken, ze hadden een nieuwe kans gekregen! De dissonantie tussen ‘het einde komt’, hun gevoel van teleurstelling en hun groepsgedrag als sekte werd opgelost doordat ze met trots konden verkondigen hoe ze de planeet gered hadden en nieuwe leden zouden verwelkomen in hun ongelooflijke gemeenschap.

Het is interessant te zien hoe rokers de drie aspecten in harmonie proberen te brengen. Het uitgangspunt is de roker die weet ‘ik rook’ (het gedragsaspect) èn die weet ‘van roken krijg je kanker’ (het kennisaspect). Daar voelt de roker zich niet prettig bij. Het blijkt dat rokers vier strategieën gebruiken.

De eerste strategie is dat ze hun beeld van de werkelijkheid aanpassen: ik rook heus niet zo veel, vergeleken met anderen zelfs weinig.

De tweede strategie is om de zorg over de gevolgen te bagatelliseren: het is helemaal niet zo zeker dat iedereen er kanker van krijgt. ‘Kijk naar mijn tante die is met roken heel oud mee geworden, terwijl mijn oom die nooit rookte, juist aan longkanker is gestorven.’

De derde strategie is om extra kennis in te brengen: ik rook dan wel, maar ben heel fit, en sport veel. Dit is dezelfde redenering als: ik heb twee kilometer hard gelopen, nu heb ik een ijsje verdiend.

De vierde is de meest vergaande strategie. Ik ontken simpelweg het verband tussen roken en gezondheid. Ik overtuig mezelf ervan dat negatieve berichten gewoon propaganda zijn. Het is een excuus van anderen om zich met jouw leven te bemoeien.

Nu over naar: cognitieve dissonantie en het klimaat.

Bij onze houding tegenover klimaatontwrichting is het eigenlijk net als bij het roken. De twee gedachten zijn: ‘ik verbruik teveel brandstoffen’ (de kooldioxide-voetafdruk als gedragscomponent) en ‘dat leidt tot opwarming’ (het kennisaspect). Ook deze twee staan op gespannen voet. Ze zijn slecht voor een positief zelfbeeld en geven ons een zeurend onbehaaglijk gevoel. De vier strategieën zijn hier:

Ten eerste kan ik zeggen dat mijn bijdrage onbeduidend is. Ik kan zeggen dat de Amerikanen, of de Chinezen de grote vervuilers zijn, of dat de grote oliebedrijven het probleem vormen. Dus: mij moet je niet hebben, het is niet mijn schuld.

Ten tweede kan ik het belang van het kennisaspect bagatelliseren. Ik kan het bewijs dat kooldioxide een broeikaseffect heeft op verschillende manieren betwijfelen. De opwarming is sinds 1998 immers gestopt.* Die opwarming komt door de zon. De alarmerende berichten zijn zwaar overtrokken; het is gewoon wisselvallig weer. Dus: ik vind het wel een probleem, maar het wordt zwaar overtrokken.

Ten derde kan ik het kennisaspect zo aanvullen dat ik me er beter bij voel. Ik kan zeggen dat ik overal LED-verlichting in huis heb. Dat sust mijn geweten als ik naar Thailand op vakantie ga. Dus: door ook goed te doen beperk ik de dissonantie.

Ten vierde, het meest radicaal, kan ik de hele zaak afdoen met ongeloof. Het verband tussen kooldioxide in de atmosfeer en opwarming is niet bewezen. Die lui van het IPCC zijn allemaal baantjesjagers die graag naar buitenlandse conferenties willen. Dus: ik hoef me hier niet druk over te maken.

Hoe meer we over klimaatontwrichting weten en hoe meer rampen de wereld teisteren, hoe rotter we ons beginnen te voelen. We worden er bang van en voelen ons schuldig zolang we ons gedrag niet aanpassen. Omdat het laatste moeilijk is, wordt de dissonantie nog groter. We worstelen met een intern conflict en dan beginnen we met onszelf te onderhandelen.

Onze onplezierige toestand roept de vraag op hoe dit te verhelpen is. Er ontstaat als het ware een markt met een behoefte aan de vraagzijde, die de vier bovengenoemde reacties gemakkelijk te verkopen producten maakt. We gaan er dan ook graag op in. Omgekeerd is er geen markt voor een klimaathel, tenminste nu niet meer. Even leek het erop dat (jaren geleden, in de aanloop van de conferentie in Kopenhagen) de bezorgdheid groter was dan ons gedragsaspect. Maar de dissonantie heeft het cognitieve aspect beetje bij beetje aangetast, en ons gevoel over onszelf verbeterd. Wie bewust leefde, kocht een vliegreis af met kooldioxide-compensatie. Zelfs daar hoor je nu weinig meer over.

Wel is er iets anders veranderd. De prijzen van duurzame-energie-opwekking zijn zozeer gezakt, dat daarmee in deze tijden van ultralage rente heel goede rendementen zijn te behalen. De markt voor molens en panelen explodeert bijkans en je hoort daar voortdurend over. Ook zien we aankomen dat de elektrische auto de grote winnaar wordt en hebben de gemeentes het over gasloze huizen. Die dingen geven ons niet alleen een goed gevoel, ze geven ons het idee dat de zaak bezig is zichzelf op te lossen. We hoeven ons niet meer in bochten te wringen om ons (verkeerde) gedrag in overeenstemming te brengen met onze kennis van klimaatontwrichting. Het gaat toch al de goede kant op.

Nu over naar: wat betreft mijn vrienden.

Stel je eens voor dat Geert Wilders een persconferentie geeft en ons ineens vertelt dat hij van moslims houdt. Als hij straks oud is, wil hij ook graag verzorgd worden en, zegt Geert, zonder moslim-immigranten gaat dat niet gebeuren. Dus is hij van mening veranderd.

Wat zou er dan gebeuren? Eerst zouden we hem niet geloven. Dit is toch zeker een 1-april-grap? Dan zouden zijn fans boos worden, zich verraden voelen. Geen Stijl en Forum voor democratie zouden Geerts nieuwe boodschap onmiddellijk verketteren. Minstens de helft van zijn Tweede-Kamerleden zou uit de PVV stappen en een nieuwe fractie oprichten. Wilders zou niet alleen medeleven, achting en stemmen verliezen, ook zijn toekomst zou duister zijn.

Hij doet zichzelf immens persoonlijk pijn als hij met zo’n ommezwaai systematisch zijn politieke verwanten en vrienden van zich vervreemd. De wereld zou willen weten wie en wat Geert Wilders nu eigenlijk is en wat hij werkelijk denkt. En dat zou niet alleen voor de wereld gelden, maar ook voor Geert Wilders zelf. Je oude identiteit opgeven voor een nieuwe is een bruut psychologisch proces.

Net zoals Geert Wilders zelf zeker door heeft hoeveel kwaad zo’n ommezwaai hem zou doen, hebben wij allemaal door wat het kost om met de sociale verbanden waarop we steunen, te breken. Het is helemaal niet raar dat we de zwaarste intellectuele artillerie inzetten als we op zo’n manier bedreigd worden.

Wat wij persoonlijk van het bestaan, de oorzaken of de gevolgen van opwarming denken, zal voor de klimaatontwrichting weinig uitmaken. Maar als ons eigen standpunt daarover ons in conflict brengt met degenen die ons het meest na staan, of die we het meest hoog achten, of waarvan we het meest afhankelijk zijn… in al die manieren die ons dagelijks leven met zich meebrengt… dat zou pas zeer onplezierige gevolgen kunnen hebben, van verstoten zijn tot werkeloos worden.

Het is lastig vrienden te zijn als je op een cruciaal punt met elkaar van mening verschilt. Je kunt besluiten het er niet over te hebben, maar je groeit er al gauw door uit elkaar. Als deze vrienden daarnaast op een ander punt hun afkeer met elkaar delen, zijn ze misschien toch gezworen kameraden, ondanks het eerste verschil.

Het is vrijwel onmogelijk de sociale punten van het PVV-partijprogramma te prijzen, als je vindt dat Wilders zich met zijn ondermijning van de rechtsstaat onmogelijk maakt. Samen Wilders zwartmaken geeft tegenstanders juist een goed gevoel. En omgekeerd zijn voor de aanhangers van Wilders andere critici van linkse liberalen goede mensen. Poetin is de vriend van Wilders want ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’.

Daarom maken mensen niet alleen hun houding intern consistent, maar proberen ze ook hun houding met die van hun vrienden in overeenstemming te brengen. Of ze zorgen er tenminste voor om tegenover de houding te staan van degenen tegen wie ze zich afzetten. Mensen die worstelen met een intern conflict zullen daar uiteindelijk altijd een oplossing voor zoeken door hun opinie te laten harmoniëren. Zo komt het dat iemand die alle feiten betreffende het klimaat kent en begrijpt, toch de opinie kan volgen van een twijfelaar die hij of zij bewondert en te vriend wil houden.

Onze houding betreffende het klimaat kan – samengevat – dubbel zijn ingebed, zowel in een interne matrix van affect, gedrag en cognitie, als in een extern netwerk van sociale relaties. Geconfronteerd met uitdagende informatie gaan we goedpraten gebruiken om onze houdingen intern en met onze directe omgeving te laten sporen. En dat doen we niet sinds gisteren, of de voorbije eeuwen. We deden het altijd al zo.

Nu over naar de psychologie van de identiteit.

Een van de best gedocumenteerde bevindingen van de psychologie is het zogenaamde ‘bevestigingsvooroordeel’. Dit houdt in dat we automatisch bekijken welke informatie bevestigt wat we toch al denken, willen of voelen. Het is een drang.

Op de vraag: ‘Is Alexander aardig?’ gaan we direct in ons geheugen na welke herinneringen we hebben van een vriendelijke Alexander. Aan wie gelooft dat dyslectische mensen creatief zijn, vallen creatieve dyslectische mensen speciaal op, terwijl minder gelet wordt op andere creatieve mensen. We neigen ertoe bevestiging te zoeken – in ons geheugen of om ons heen – en tegenovergestelde informatie wordt weggeduwd.

Die tegenovergestelde informatie is soms zo belangrijk, dat we die eigenlijk niet mogen wegmoffelen. We zouden er juist onze mening om moeten veranderen. Zo werkt dit bij het klimaatthema. Wie gelooft dat klimaatontwrichting nonsens is, richt zich graag op bronnen die hem of haar sterken in die mening. Wie al begaan is met het probleem, ziet in allerlei nieuws juist een bevestiging van zijn of haar angst. In beide gevallen is er sprake van een vertekening. De bevestiging van je culturele identiteit en kijk op de wereld is voor iedereen eigenlijk belangrijker dan een werkelijk afstandelijke, kritische blik.*

We luisteren dus liever naar iemand die ons bevestigt in onze levensopvatting. Het gevolg daarvan is dat de opvatting die iemand huldigt met betrekking tot de wetenschappelijke stand van zaken bij klimaatontwrichting meer zegt over die persoonlijke opvatting dan over de stand van de wetenschap. Mensen die actief een mening over klimaatontwrichting uitdragen, komen zo in hokjes terecht. We weten al ‘hoe het zit’ met Marjan Minnesma van Urgenda, of met Ben van Beurden, de Shell-directeur, voordat ze hun mond open doen. Dit maakt het moeilijk met een andere boodschap over deze culturele grenzen te reiken. Het is levensopvatting eerst, en pas daarna een mening over het klimaat.

Wie klimaatontwrichting ontkent, geheel tegen de gangbare visie van de wetenschap in, zal òf veel waarde hechten aan de mening van een (zelfbenoemde) afwijkende expert die hem of haar daarin bevestigt, òf om méér bewijs vragen, en het geleverde bewijs nooit genoeg vinden. Hij of zij kan zelfs een symbolische werkelijkheid scheppen waarin er bijvoorbeeld een samenzwering is waarbij de dappere eenling die daartegenin gaat, een held is. Voor wie hierin samen geloven, schept dit een groepscohesie.

Wie eenmaal zijn of haar positie bepaald heeft, kan zich door bewijs voor het tegenovergestelde juist vaster in die positie gaan ingraven. Slechts een enkele keer doet dat bewijs iemand radicaal van mening veranderen.

Die vasthoudendheid kan zelfs zelf-destructief worden. Dat is een bekend verschijnsel in de psychotherapie. Zeer slimme mensen blijken dan eindeloos verklaringen en excuses te kunnen vinden waarom ze doorgaan met te doen wat niet goed voor hen is.

Nu over naar: lessen van de psychotherapie.

Psychotherapie is een intensieve studie van de processen van persoonlijke groei en identiteits-transformatie. Na een eeuw van behandelen is het duidelijk dat diepe persoonlijke verandering niet gemakkelijk tot stand komt. Velen die in psychotherapie gaan willen echt, werkelijk, absoluut veranderen. Toch lopen ze al snel tegen innerlijke barrières op. Het is net alsof er binnenin een donkere wederhelft zit die helemaal geen verandering wil. Dit weerspannige verzet kan iemands leven miserabel maken. Door getalm komt er niets terecht van ophouden met roken of drinken, lukt het niet in de liefde, of wat er ook verder speelt. Binnenin werkt er een soort zelfdestructie die alle goede bedoelingen doet mislukken. Alle therapeutische richtingen in de psychologie lopen tegen dit verschijnsel op.

Dit verzet komt naar buiten als een automatische reflex om een gevoel van veiligheid te bewaren en nare gevoelens te vermijden. We schermen onze overtuigingen onbewust af.

Een psychotherapeut kan een patiënt die lijdt onder huiselijk geweld bijvoorbeeld horen zeggen: ‘Ook al slaat mijn echtgenoot me soms, hij is toch een goede man.’

Het verzet kent geen grenzen als het aankomt op trucjes, manoeuvres, uitvluchten, listen of de aandacht verleggen. Al iemands intelligentie, creativiteit en emoties worden ervoor ingezet, allemaal om de innerlijke kwetsbaarheid en angsten te beschermen tegen wat verandering teweeg kan brengen. Ga er maar aan staan om dat te verhelpen.

In de behandeling probeert men dan ook met de cliënt méé te werken, in plaats van tegen hem of haar in te gaan. Als we dit betrekken op de klimaatontwrichting, dan moeten we het dus niet hebben over het ongeloof van mensen. Wie een ongelovige (of scepticus) wordt genoemd, wordt slechts versterkt in zijn of haar ongeloof. Het is ook nogal wat om deze dreigende, apocalyptische en verpletterende boodschap in je op te nemen. Hierbij komt ons innerlijk verzet juist helemaal tot leven.

Dat mag klimatologen frustreren, psychologen kijken er niet van op. Het klimaatprobleem is niet zomaar op te lossen. De vooruitzichten zijn somber. Dan is het het eenvoudigste om je er voor af te sluiten. Dat doen we, tot op zekere hoogte, allemaal. We bergen het op in een afgesloten deel van onze geest, ver van wat we nodig hebben bij het leven van alledag.

Ons wapenend tegen wie het probleem toch naar buiten wil brengen, kunnen we heel agressief uit te hoek komen. Dat verklaart voor een deel misschien de giftigheid en boosaardigheid van reacties op internet. Bij het klimaat is het dan bijvoorbeeld Al Gore, met zijn grote huis, die figuurlijk wordt afgemaakt. De frustratie die zich achter die innerlijke muur heeft opgebouwd, moet er uit en wordt op één of ander ‘slachtoffer’ gericht. Aanval is tenslotte de beste verdediging.

Nu over naar: culturele ontkenning.

Alle culturen steunen voor een aantal zaken op vormen van individuele en culturele ontkenning. Slavernij bijvoorbeeld was in Amerika lang de ‘normale’ toestand, net als het martelen van gevangen terroristen, of de bio-industrie, dat nu is. De heersende klasse sprak er niet over. Begon iemand over de afschaffing van de slavernij dan werd deze genegeerd, of er werd gesteld dat het zo hoorde, en niet anders kon.

Niet alleen elke samenleving, ook elk persoonlijk leven is gebouwd op een zekere mate van ontkenning. Er zijn altijd aspecten aan ons leven, waarvan we ons niet bewust willen zijn. ‘De mensheid kan niet té veel werkelijkheid aan.’

Toch kan de lijn tussen wat als normaal wordt gezien, en wat wordt verdrongen, in de loop van de tijd verschuiven. Hij verschuift als individuen met een afwijkende mening inwerken op de cultuur en ‘onderhandelen’ met medeburgers. Zo is het een kwestie van sociale rechtvaardigheid om te bepalen welke vormen van ontkenning er echt toe doen. De hamvraag is niet ‘Waarom sluiten we ons af voor deze vreselijke onrechtvaardigheid en dit lijden’. De hamvraag is ‘Waarom sluiten we ons níet voor zaken af?’ De sleutel tot het doorbreken van culturele ontkenning is dat je er achter komt onder welke voorwaarden, welke informatie eerst wordt onderkent en dan wordt omarmt, zodat men er naar gaat handelen.

Ontkenning verdraagt soms een lange periode van normalisatie om dan ineens om te slaan in acceptatie. Een blanke vrouw in Zuid-Afrika stapte van het ene op het andere moment van haar apartheid af toen haar huishoudelijke hulp bijna werd vermoord door witte burgerwachters. Ze verklaarde haar ommezwaai als volgt: ‘Genoeg is genoeg… ik kon het niet langer stil houden… dit was meer dan ik aankon… ik kon zo niet verder leven.’

Op een bepaald punt raken mensen gecommitteerd, schieten ze door en kunnen ze niet meer terug naar hun oude levenswijze, of kunnen ze hun ogen niet meer sluiten voor de zaak in kwestie.

Het doorbreken van culturele ontkenning verloopt van informatie naar kennis, en dan van kennis naar erkenning. Zoiets gaat gepaard met emoties die een verschuiving in de organisatie of de persoonlijkheid teweeg brengen en daarmee ook een subtiele identiteitsverschuiving.

Erkenning betekent het einde voor ontkenning, het is het ontwaken van het werkelijke. En omdat onze houdingen ingebed zijn in een netwerk van persoonlijke relaties, is je openlijk uitspreken niet louter een individuele psychologische daad, het is ook een politiek engagement.

In Amerika zijn Katrina (2005), Sandy (2012) en Harvey (2017)* niet de vormen van informatie gebleken die tot een culturele verschuiving hebben geleid (sommige individuen niet te na gesproken). Het vergt voor ieder van ons immers moed om terug te komen op ons oude standpunt en onze positie in het leven zomaar te veranderen. En het is verrassend welke factoren zulke individuele veranderingen teweeg kunnen brengen. Het zijn niet de factoren die je verwacht, maar ontzettend onredelijke, onvoorspelbare en zelfs bizarre factoren.

Voor het klimaat is net zo’n culturele beweging nodig als die de apartheid, of de slavernij, ontmantelde. Het blijft niet te voorspellen wannéér zo’n vasthoudend, op het oog weinig succesvol en slopend karwei zal resulteren in een aardverschuiving in de culturele ontkenning. Maar direct erna wordt, wat eerst ontkend en tegengewerkt werd, een nieuwe, gedeelde werkelijkheid.

Het zal een aardverschuiving zijn, een non-lineaire stap, die niet komt door een duidelijk oorzaak-gevolg-patroon of door individuele zeggingskracht. We worden wakker en merken, tot onze verrassing, dat ‘iedereen’ nu die kant op wil. Want genoeg is genoeg.

Conclusie: er zijn vijf psychologische barrières.

Er is bij het klimaat lang sprake geweest van de grootste communicatiestoornis in de geschiedenis van de mensheid: hoe meer feiten, hoe minder bezorgdheid. Dit probleem kan teruggebracht worden tot vijf barrières die ervoor zorgen dat waarschuwingen betreffende klimaatontwrichting niet bij ons aankomen. Ze werken als onzichtbare muren tussen de boodschap en een zinvolle reactie en optreden. Het zijn:

  1. Ver van mijn bed. De klimaatkwestie is voor de meesten van ons op verschillende manieren een ver-van-ons-bed-show. Het is niet te zien. Wegsmeltende gletsjers liggen in verre landen, de zeespiegel kun je niet zien stijgen, en droogten of overstromingen treffen ons meestal ook niet zelf. Maar vooral, het gaat pas goed mis ergens ver in de toekomst. Al vertelt men ons dat het nu al zo ver is, het lijkt toch ver verwijderd van onze dagelijkse beslommeringen.

  2. Verdoemenis. Als klimaatontwrichting ons wordt voorgesteld als een alles overspoelende ramp die we alleen tegemoet kunnen treden met verlies, kosten en opoffering, dan is het typisch een onderwerp waar we het liever niet over hebben. Kosten probeer je te vermijden. Bij gebrek aan praktische oplossingen, groeit het gevoel van hulpeloosheid en gaat de boodschap van verdoemenis juist niet werken. Als je te vaak hoort dat het helemaal mis gaat, dringt het tenslotte niet meer door.

  3. Verkramping. Als wat we weten (bijvoorbeeld: fossiel is fout) strijdig is met wat we doen (noem maar op waarvoor we allemaal fossiel gebruiken), komt er verkramping. Dat krijg je ook als je eigen houding strijdig is met wat je vrienden, collega’s of buren vinden. In beide gevallen, gebrek aan goed gedrag en ontbrekende onderlinge steun, zal de klimaatgezindheid op den duur verslappen. Als er dan ruimte is voor twijfel of we kunnen het probleem bagatelliseren, zullen we ons beter voelen, gelukkiger zijn met ons leven.

  4. Vermijden door ontkenning. Als we de vervelende feiten over klimaatontwrichting negeren, verwerpen of op een andere manier weten te vermijden, ontsnappen we aan angst en schuldgevoel. Door mee te doen aan ontkenning en bespotting kunnen we verhaal halen bij degenen waarvan wij vinden dat zij onze levensstijl bekritiseren, alsof zij het beter weten en zij ons zo nodig moeten vertellen hoe we dan wel moeten leven. Ontkenning komt voort uit zelfverdediging, niet uit onwetendheid, domheid of gebrek aan informatie.

  5. Volop onszelf. We filteren nieuws door onze professionele en culturele identiteit. We kijken naar informatie die de waarden en noties die we al hebben, bevestigen en we filteren weg wat deze waarden en noties bedreigt. Culturele identiteit wint het van de feiten. Als nieuwe informatie van ons vergt dat ‘onszelf’ moet veranderen, dan gaat die informatie het waarschijnlijk niet winnen. We willen volop onszelf blijven.

Figuur 2: Er zijn vijf barrières die geslecht moeten worden, voordat het klimaatprobleem tot ons doordringt.

We zien deze vijf barrières in figuur 2. Alle vijf zijn ze stevig en sterk. Samen lijken ze een onneembare muur. Ze zijn verwant, maar toch verschillend. Je kunt ze zien als concentrische cirkels rond de burcht van het zelf. ‘Ver van mijn bed’ is de eerste en ‘volop onszelf’ de laatste, binnenste verdedigingsmuur.

De klimaatcommunicatie is te vaak bezig geweest juist deze barrières in stelling te brengen, in plaats van ze af te breken. Dat gebeurde niet expres, maar het averechtse effect was er niet minder om.

Zo krijgen we een toekomst die we niet besteld hebben.