Het Sumerisch Testament

G. HAMMING*
Samengevat door Jan van Arkel
.

Vijftigduizend jaar geleden was de mens wie hij nu is. Ons voornaamste kenmerk was de taal. Aanvankelijk waren we jagers en verzamelaars, geen boeren. De wereld was dunbevolkt want van de jacht en de vruchten des velds kan nu eenmaal maar een beperkt aantal mensen leven. Landbouwgewassen, zoals granen, bestonden niet. Alle dieren waren wilde dieren.

De landbouw kwam tienduizend jaar geleden. De mens ontdekte dat sommige gewassen jaarlijks een eetbare oogst opleveren en dat bepaalde dieren als vee gehouden kunnen worden. Er kwamen boeren en er kwamen nomaden.

Meer dan vijfduizend jaar geleden werd er een nieuw soort landbouw bedreven in rivierdalen. In het Nijldal maakte men gebruik van de jaarlijkse overstroming in juni. In Mesopotamië groef men kanalen voor bevloeiing en afwatering. Men werkte met dijken, sluizen en wat niet al. Deze vorm van landbouw vereiste onderlinge samenwerking, organisatie. Het vergde ook een scherpe blik op de natuur, want er kwamen moeilijkheden van.

Voldoende voedsel leidde tot bevolkingsgroei, en meer mensen leidde tot landhonger. Bij nieuwe ontginningen werden ook minder voor landbouw geschikte gronden gekozen. Hellingen raakten ontbost, wat overstromingen veroorzaakte. Erosie deed de vruchtbaarheid soms snel afnemen. En voortdurende bevloeiing maakte de grond langzaam zout.

Was de mens nog een soort wilde? Was het logisch dat hij in moeilijkheden raakte? Nee, de mens was toen al een intelligent wezen dat zijn problemen kon analyseren en er oplossingen voor kon aandragen. Maar net als nu, betekende dat niet dat daarom automatisch de beste keuzen gemaakt werden.

De intelligente mens heeft moeite met ecologische wetten.

.

Voor ons spreekt het vanzelf dat de mens een geweten heeft, maar in de tijd van Genesis was men zich hiervan niet bewust. Dat was echter wel de tijd dat het geweten ontstond.

In de tijd van Jezus bestond het woord conscientia, maar dat betekende iets anders. Het betekende letterlijk ‘medeweting’. We weten dat wij taal gebruiken en we weten het bewust. Conscientia betekent zoiets als zelfbewustzijn.

De apostel Paulus schreef brieven die in de Bijbel zijn opgenomen. In het Nederlands vertaald hebben ze vaak hun juiste betekenis verloren. In Rom. 7:19 lezen we wat Paulus zich bewust is: “Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik.”

Hier wordt het bewustzijn een medeweten van machteloosheid en schuld. Hier krijgt conscientia de betekenis van geweten.

Geweten komt hier in de betekenis van morele zelfkennis. Je doet het verkeerd en moet ‘opstaan’ zegt Paulus. Opstaan is wakker worden, herleven. Sterven, herleven en leven worden door hem gebruikt als moreel begrip.
In 1 Cor 15:35-58 bespreekt Paulus het ontstaan van nieuwe planten. Het zaadje sterft om de plant een nieuwe gestalte te geven. Als het oude uiterlijk van het zaadje verloren gaat om de gestalte van plant aan te nemen, spreekt Paulus van sterven.
Zoiets ziet hij ook bij de mens. Er wordt een psychische gestalte geboren als een soort zaad. Bij het opgroeien moet zich uit dit zaad een geestelijke (pneumatische) gestalte (zoals Paulus het noemt) ontwikkelen. Psychisch en pneumatisch verhouden zich tot elkaar als ziel en geest. ‘Ziel’ verwijst naar de persoonlijkheid zoals die gevormd wordt door het lichaam, door de levensbehoeften en de lusten. ‘Geest’ wijst naar de persoonlijkheid zoals die gevormd wordt door de cultuur, de opvoeding, de morele bezinning.

We kunnen oude gedragspatronen afleggen en betere gedragspatronen gaan volgen. Dát is opstanding.

We kregen met de menswording een geweten en dat bevraagt ons gedrag.

.

Het eerste deel van bijbelboek Genesis (1-4) gaat over de moeilijkheden die de vroege mens over zich afriep en formuleert het antwoord op een manier waar wij nu baat bij kunnen hebben. Maar om die boodschap te horen, moeten we Genesis eerst met andere ogen bekijken. Genesis 1 is niet zozeer een scheppingsverhaal uit de verre oudheid, maar een lofzang op wetenschap en techniek die heden ten dage niet zou misstaan.

De schrijver van Genesis 1 kende trouwens Genesis 2-4 al. Genesis 2 tekent geen volmaakte Adam in het paradijs, maar een cultuur waar het fout ging. Genesis 3 tekent geen zondeval, maar een bekering. En in Genesis 4 gaat het wagenspel verder met waarschuwingen dat het verkeerd loopt als de mens niet luistert naar de werkelijkheid van ‘HET GEBEURT’, de manier waarop de naam JHWH vertaald zou kunnen worden.

We kunnen de verhalen van Adam en Eva, Kaïn en Abel en de Ark van Noach lezen zoals theologen veelal doen, als een incident, onbereikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. Of we gaan op zoek naar een logische betekenis, die spoort met aanwijsbare historische feiten.

Oppervlakkig gezien gaan de teksten van Genesis over individuele mensen, dieren en goden. Maar achter de verhalen kan het publiek een nauwkeurige analyse van de politieke en maatschappelijke werkelijkheid beluisteren. We denken tegenwoordig dat de verhalen waardevol zijn omdat ze speciaal over God gaan. Bijna onvermijdelijk zijn we vervolgens de verhalen gaan lezen in het licht van deze uitleg. Maar deze is onjuist. De boodschap van Genesis is een andere en zelden was een boodschap zo actueel.

Het scheppingsverhaal vertelt over een reuzenstap in onze ontwikkeling.

.

We spreken van het scheppingsverhaal, maar wat betekent de term ‘scheppen’ hier precies? Bij het woord scheppen denken wij aan ‘scheppen uit het niets’. Maar het werkwoord bara dat gebruikt wordt, betekent in de bijbel bijna altijd ‘iets maken uit iets anders’. Het kan misschien vertaald worden met ‘ombouwen’ of ‘ontplooien’. De vertaling van bara met scheppen leidt in elk geval tot misverstanden.

Ten tijde dat Genesis werd geschreven, had men de theorie dat de blauwe hemel een soort koepel was, waarboven zich de éd bevond – een watervoorraad voor het vormen van regen. Job 36:27 bezingt wat er gebeurt na een plensbui op de hete grond. Je ziet de dampen omhoogtrekken: God trekt de waterdruppels omhoog. Hij zijgt het regenwater (door de hemelkoepel) naar zijn éd. Uit die éd maken de wolken dan weer regen.

De vertalers van de bijbel denken dat éd een soort damp is. Maar volgens Hamming is éd ‘vloeibaar water dat ergens op rust en vruchtbaarheid kan schenken’. In Job rust het op de hemelkoepel; en in Gen 2:6 ligt het als een extra waterlaag bovenop de normale waterstand van de Nijl.

(Wij moeten allemaal raden wat de juiste betekenis is, want vaker komt het woord in de bijbel niet voor. Hamming zoekt naar een logische, begrijpelijke betekenis.)

De koepel waar de éd op rust, wordt door God ‘hemel’genoemd. In Gen 7:11 wordt het begin van de zondvloed als volgt beschreven: “…op dien dag braken alle kolken der grote waterdiepte open en werden de sluizen des hemels geopend.” Het regent dus als kleppen in het uitspansel worden opengezet. Bovendien kwam er veel water van beneden omdat de dijken doorbraken.

Nu weten we dat zo’n uitspansel met kleppen nooit heeft bestaan, en dús heeft God het nooit gewild. Want, éérst legt de wetenschap in een theorie vast hoe de empirische gegevens geordend kunnen worden. Dáárna mag een theoloog zeggen dat God dat zo heeft gewild. Genesis 1 bevat geen geopenbaarde waarheden over wat God deed. Het gedicht geeft een overzicht van de stand van de wetenschap.

Wetenschap is de maatstaf der dingen geworden.

.

In den beginnen ontplooide God de hemel en de aarde dus uit iets anders. Waaruit, dat zien we gemakkelijk als we de weg terug gaan. Op de derde dag werden land en zee van elkaar gescheiden. Voordien waren ze gemengd als blubber. Toen de tweede dag begon vormde de blubber nog een eenheid met het bovenwater, het water in de dampkring. De dampkring lag als een dichte mist op de blubber. Toen de eerste dag begon waren licht en duisternis nog niet van elkaar gescheiden. Gemengd vormden ze een schemertoestand. Zo zien we de oertoestand: een structuurloze hoeveelheid blubber, mist en grauwheid.

De dichter van Genesis moet gedacht hebben aan de enorme blubbermassa’s die zich telkens weer vormden bij de kust van Mesopotamië. In historische tijden heeft die kustlijn zich een paar honderd kilometer zeewaarts verplaatst. De dichter tekent deze toestand zo triest en onherbergzaam mogelijk: grauwmottig weer met mist en blubber; geen oriëntatie, geen houvast.

Telkens werden die blubbermassa’s geschikt gemaakt voor de landbouw. Genesis 1 laat zich lezen als een loflied op de ontginningstechniek. Begin met een helder plan. (‘Licht’ staat voor informatie; de bewoners van het lichtrijk moeten informatie verschaffen volgens Gen 1:16-18.) Zorg dan voor de afwatering. Tenslotte kan men de drooggevallen gronden inzaaien: bladgewassen, zaadgewassen en vruchtbomen. Gen 1:12 noemt de bladgewassen ‘jong groen’; het plantendek wordt hier gezien door de ogen van een boer.

Bij de ontginningstechniek zie je, wat je ook in de wetenschap ziet: sommige zaken kun je ontwerpen; andere zaken moeten zich ontplooien langs wegen van geleidelijkheid.

‘In den beginne’ werd de mens boer en techneut.

.

Adam en Eva kregen twee zonen: Kaïn en Abel. Zoals we weten vertelt het verhaal (Gen. 4) dat Kaïn zijn broer Abel meeneemt naar het veld en hem daar doodt. Als God hem vervolgens vraagt waar Abel toch is, zegt Kaïn: “Ik weet het niet; ben ik mijn broeders hoeder?” Dan blijkt dat God weet van de moord en dat hij Kaïn vervloekt. Hij stuurt hem weg en zegt: “Wanneer gij de aardbodem bewerken zult, zal hij u zijn volle opbrengst niet meer geven; een zwerver en een vluchteling zult gij op aarde zijn.”

Kaïn staat model voor ‘de’ akkerbouwer en Abel voor ‘de’ nomade. Akkerbouwers willen altijd ontginnen. Graag vruchtbare gronden, die in principe ook geschikt zijn als weidegrond voor nomaden.

Centraal in het verhaal staat dat de gronden hun vruchtbaarheid verliezen. Het gaat dus om een ontginning die uiteindelijk mislukte. Eerst waren er goede oogsten, maar dat was van tamelijk korte duur.

De ontginner in het verhaal wordt aangeduid met de naam Kaïn. Dit woord betekent ‘lans’. Dit is dus een middel om te vechten. Wij zouden hem waarschijnlijk Kanon hebben genoemd.

De naam Abel betekent ‘luchtje’. Deze naam drukt minachting uit. Wij zouden zeggen Stank. Wie werden als ‘stank’ gezien? Dat waren de schaapherders, de nomaden. Het verhaal gaat dus over een ontginner die als een kanon op stank schoot.

De ruzie is in het veld. De gronden die hun vruchtbaarheid verliezen worden aangeduid als adamah, bouwland. Veld is iets anders dan amadah. Het veld is niet ontgonnen. Het is het domein van de nomaden. Met de dood van Abel wordt het veld dus bouwland. Abel is ondergeploegd door Kaïn, die door de erosie een permanente landhonger heeft.

De ontginningscultuur en de nomadencultuur worden dus voorgesteld als personen.

De cultuur werd mannelijk en mannen wedijveren

aanplant
.

Er komt nog een figuur op het toneel: JHWH (jaweh). Sommigen zullen denken: oh, die kennen we al. Dat is de God van Israël. Maar dat spreekt helemaal niet vanzelf. Het volk Israël had helemaal geen problemen met mislukte ontginningen. Laten we ons daarom afvragen wat het woord ‘JHWH’ betekent.

Om taalkundige redenen mogen we het vertalen met HET GEBEURT. JHWH verwijst in dit verhaal naar gebeuren, naar de Werkelijkheid. Want wat is de werkelijkheid anders dan de totaliteit van het gebeuren? Je zou verder ook de betekenissen geschiedenis, empirie en wetenschap aan het begrip JHWH kunnen koppelen.

De relatie tussen wetenschap en empirie is merkwaardig. Enerzijds is wetenschap geconcentreerde empirie, anderzijds is experimentele empirie vooral interessant wanneer een gangbare theorie onjuist blijkt te zijn. Naast de oude funderende empirie komt er telkens een nieuwe protesterende empirie, of een protesterende werkelijkheid.

Letterlijk is de betekenis van JHWH in de zin van HET GEBEURT dus eigenlijk vooral HET LOOPT FOUT. Hoe verloopt het verhaal met deze interpretatie?

Eva, Moeder Natuur, heeft twee kinderen, Kaïn en Abel. De oudste, Abel, wordt het laatste genoemd, want Kaïn, de moderne akkerbouw staat centraal. Kaïn ploegt Abel onder. Toen nam de Werkelijkheid het woord.

De auteur van dit stukje Bijbel ziet de milieuverloedering en voelt zich door die werkelijkheid toegesproken. De Wetenschap/Geschiedenis laat hem een empirische samenhang zien: De gronden verloederen omdát de ontginners als een kanon op stank schoten. Er was sprake van een tekort aan weldenken. Als mensen weldenken, letten ze op de draagkracht van de gronden.

Wat wordt Kaïn hier verweten? In feite dat hij de gespletenheid van de cultuur niet aanvaardt. Er mogen van hem naast de ontginners geen nomaden bestaan. Alle gronden moeten worden omgeploegd.

JHWH is niet de latere god, maar de god van het weldenken.

.

De eerste bevloeiingslandbouw vinden we omstreeks drieduizend jaar voor 0 aan de monding van de Eufraat en de Tigris, in het huidige Irak. (De Perzische Golf stak in die tijd dieper het land in.) Het rijk heette Sumer, de bewoners heetten Sumeriërs. De macht was verdeeld over stadstaten die tamelijk vreedzaam samenleefden.

Twee historische gebeurtenissen waren van groot belang. Omstreeks 2600 v.0 waren er enorme overstromingen. Sumerische koningslijsten spreken vanaf 2600 v.0 van de ‘koningen voor de vloed’ en de ‘koningen na de vloed’. De oorzaak zal gelegen hebben in de ontbossing van hellingen, die weer een gevolg was van de landhonger van een groeiende bevolking. Door deze ramp verplaatste het economische zwaartepunt in Sumer zich naar het noorden, waar het rijk Akkad lag.

Sumerië herstelde zich wel van de ramp, maar werd omstreeks 2350 v.0 toch veroverd door Akkad. Er werd een nieuwe sprong voorwaarts gemaakt.

Maar met de landbouw in Mesopotamië ging het grondig mis. Veel gebieden die nu in Irak onherbergzame woestijn zijn, laten ruïnes zien die herinneren aan betere tijden. Dichter bij de rivieren vinden we zoutwoestijnen. Dat zout heeft zich opgehoopt als gevolg van een onjuiste irrigatiemethode, en is dus van menselijke herkomst. Tenslotte zijn er uitgestrekte moeras- en moddergebieden. Ooit hebben daar polders gelegen tot dicht bij de rivier.

De technici van toen stuurden natuurlijk niet aan op een mislukking. Ze stuitten echter plotseling op een nieuwe manier op de harde werkelijkheid. Erosie, verdroging, verzilting traden al meer dan 2000 v.0. op.

Al duizend jaar daarvoor konden de Egyptenaren piramides bouwen. Daarvoor is wetenschappelijk inzicht nodig. Het is dus zinnig aan te nemen dat het wetenschappelijk denken in Mesopotamië in die tijd van hoog niveau was.

De problemen leidden tenslotte tot een heftige cultuurkritiek. Er was bij sommigen sprake van een grondige ethische bezinning. Er kwam echter geen brede maatschappelijke discussie.

Ook al liep het niet goed af, cultuurkritiek is nodig.

.

Kaïn en Abel stonden niet alleen model voor de akkerbouw en de veehouderij, maar ook voor de twee buurlanden, Sumer en Akkad. Het ligt dus niet zo eenvoudig als het in aflevering 6 wordt voorgesteld, en hier geef ik heel in het kort weer wat Hamming daarover zegt.

Omstreeks 2350 v.0 onderwierp Sargon van Akkad Sumer. Deze heerser noemde zijn nieuwe rijk het ‘Rijk van Sumer en Akkad’. Daarna veroverde Sargon snel geheel Mesopotamië en het gebied ten westen daarvan langs de Middellandse Zee. Het kwam neer op het grootste deel van het toenmalige landbouwgebied, behalve Egypte (zie het kaartje).

Figuur 1: Het vruchtbare gebied in het derde millennium voor het jaar 0. Het land ten zuiden van Ur was toen nog zee. Sumer lag aan zee en Akkad ten noorden daarvan.

Het rijk omvatte een mengelmoes van volken en culturen, boeren op hun land maar ook rondtrekkende veehouders. Dit rijk van Sargon was een compleet nieuw verschijnsel in de wereld. Ver voor Sargon waren internationale contacten normaal, maar de samenvoeging van al deze gebieden in één rijk bracht een nieuwe dimensie.

De Sumeriërs waren al duizend jaar het leidende cultuurvolk. Het Sumerisch was de internationale cultuurtaal. Maar de overwinnaars van Akkad wilden hun eigen taal als cultuurtaal laten domineren. Het Sumerisch werd afgeschaft. Kaïn maakt Abel ook hier een kopje kleiner.

Hamming gaat uitgebreid in op de spanning tussen deze twee culturen. Eerst is het Sumerisch verzet gering omdat men in dit ‘huwelijk’ van twee landen grote voordelen zag. (De omringende volken werden door hen samen onderworpen.) Maar: toen gingen hun ogen open en ze zagen dat ze er door de erosie bekaaid afkwamen, uitgekleed (Gen. 3:7). De vruchten van de technologie gingen zo verloren. De nomaden hadden niets meer; de ontginners ook niet.

(Ook het verhaal van Adam en Eva, en hun zondeval, krijgt bij Hamming een schitterende nieuwe uitleg in de trant van die bij Kaïn en Abel. Die blijft hier buiten beschouwing.)

Het begin van de beschaving wordt in Genesis in al zijn toonaarden getoond.

.

In het rijk van Sumer en Akkad kwam er dus kritiek op. Gen 4:26 zegt (in de vertaling van Hamming): “Toen begon men propaganda te maken in de naam van JHWH, HET LOOPT FOUT.” Hamming noemt de critici de ‘kerk van Sumer’ en hun boodschap noemt hij Het Sumerisch testament. Men zocht een uitweg uit de moeilijkheden door een duidelijk moreel oordeel uit te spreken.

Het godsbegrip van deze ‘kerk’ was heel anders dan het godsbegrip dat nu standaard is. Dat komt omdat het op een heel andere manier ontstaan is dan men denkt. De historische rampen worden in Genesis opgevoerd als persoon, als JHWH.

Sargon, als heerser, zag zichzelf als God. Hij had in elk geval goddelijke pretenties, want hij zag als koning geen grens tussen de staat en zichzelf. Hij was de techneut, de geschiedenis. Het rijk móest wel gronden ontginnen. Want empirisch stond vast dat de groeiende bevolking anders niet gevoed kon worden. Maar de Protesterende Empirie kwam met erosie. De auteur van Genesis concludeert dat de Protesterende Empirie meer God is dan Sargon.

Het rijk van Sargon was empirisch niet houdbaar. Omstreeks het jaar 2150 v.0 stortte het ook in. De Protesterende Empirie toonde daarmee aan dat de heersende inzichten en daden tekort schoten.

Geef gehoor aan de God van de Werkelijkheid, zeggen de critici.

.

In verhaalvorm worden er oplossingen gezocht voor actuele technologische problemen. Deze oude auteurs richten zich op de vraag hoe de leefbaarheid van de aarde langdurig valt te handhaven. Dat zien we ook bij het zondvloedverhaal. Over die ramp is naderhand natuurlijk diep nagedacht. Het verhaal verzinnebeeld hoe men het bij een overstroming droog kan houden. Maar eerst houdt de verteller zich bezig met de oorzaak van de ramp.

Hij wijt de ramp aan de overbevolking. We lezen: “Toen nam de moderne landbouwcultuur op aarde in omvang toe en vormde zij dochterculturen.” En: “Toen HET GEBEURT zag dat de slechtheid van de moderne cultuur groot was op aarde en dat alles wat ze verzonnen alleen maar slecht was, toen speet het HET GEBEURT dat Hij de moderne cultuur op de aarde gemaakt had en het verdroot Hem in zijn hart. En HET GEBEURT zei: Ik zal de moderne cultuur die Ik geschapen heb, in het landbouwgebied uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels; want het berouwt Mij, dat ik hen gemaakt heb.”

HET GEBEURT wil dus niet de totale mensheid verdelgen, maar alleen de moderne landbouw in het ontgonnen landbouwgebied. Zo interpreteert onze verteller de grote overstroming. Hij concludeert het uit het gebeuren. Hij laat de Protesterende Empirie preken. In het rampgebied dreven niet alleen de lijken van mensen en gebruiksvee, maar ook van de wilde dieren. De verteller vindt dit opvallend, want de wilde dieren hadden geen schuld aan de problemen. Blijkbaar laat HET GEBEURT de goeden – de dieren – met de kwaden lijden.

De Ark van Noach biedt júist ruimte voor de ‘dieren des velds’.

.

Nu de oplossing: de Ark van Noach, was een drijvende schuur die hij van God moest bouwen. Hoe zouden wij de schuur vullen als wij in Noachs positie waren? Wij zouden zo veel mogelijk mensen meenemen, denkt Hamming, want niets gaat boven de waarde van een mensenleven. Maar dat mocht niet van God.

Zou het dan niet verstandig zijn zo veel mogelijk vee mee te nemen? Dan kon je na de ramp je bedrijf weer opbouwen. Maar dat mocht ook niet van God. Álle diersoorten moeten overleven; dat is de boodschap. Voor het heden vertaald: Als je de menselijke cultuur wilt redden, moet je de totale ecologie redden.

Tot in onze dagen is deze boodschap vloeken in de kerk, besluit Hamming fijntjes.

Samengevat ziet Genesis het zo: De techneut ziet de dieren (de hele natuur) alleen als gebruiksvoorwerp, of als schadelijk wild. De mens stelt vast waarvoor ze bestemd zijn; de dieren hebben zelf geen stem. En dan komt er een nieuwe stem die hiertegen protesteert. Maar de heersende cultuur luistert niet. Kaïn blijft agressief en moet steeds voort om nieuwe landbouwgebieden te vinden.

Betekent dit dat Genesis het verstandig vindt de moderne landbouw dan maar te verdelgen? Helemaal niet. De moderne landbouw is slecht, maar het is nog slechter om ermee op te houden. “Ieder die Kaïn doodt, zal zevenvoudig boeten,” luidt het. De moderne cultuur moet blijven bestaan. Maar ze moet zich willen bewegen binnen de grenzen van de ecologische mogelijkheden.

Zo vinden we in dit oude Bijbelboek een ethiek die we ook nu nog kunnen gebruiken. Maar we zien ook dat de stem van het protest weinig gehoor krijgt. Abraham, de verpersoonlijking van het verzet, moet wegtrekken uit Ur (dat in 1955 v.0 verwoest wordt; Sodom en Gomorra gaan in rook op). Vandaar dat we onder de E van ethiek niet alleen moeten onderzoeken wat moreel juist is, maar vooral waarom HET GEBEURT zo slecht tot onze hersenen wil doordringen.

De gehele cultuur moet het morele draagvlak zijn.