Tot één soort rekenen we alle organismen waarvan mannetjes en vrouwtjes onderling tot voortplanting in staat zijn. Soortvorming kan optreden wanneer een populatie zich in twee of meer groepen opsplitst, welke lange tijd door geografische barrières van elkaar gescheiden blijven. Er is dan geen voortplanting tussen de afzonderlijke delen van de populatie en elk deel zal zich nader aanpassen aan het milieu waarin het leeft. Soms groeien ze zo uit elkaar dat na vele generaties de twee groepen van de oorspronkelijke populatie er heel verschillend uitzien en ze niet langer in staat zijn zich met elkaar voort te planten. Volgens de bovenstaande definitie zijn er dan dus twee soorten waar er oorspronkelijk maar één was. Plantensoorten kennen nog een andere vorm van soortvorming, namelijk een toename van het aantal chromosomen. Dit heet polyploïdie. Lees erover in aflevering 34 van de tweede serie ‘Wat is ecologie?’ en over het begrip soort ook de afleveringen 35-39. Zie ook geslacht.