De zogenaamde Kondratieff-cycli, vernoemd naar Nikolaj Kondratjev (1892-1938), zijn lange economische cycli die een fase van groei kennen (de A-fase) en een fase van recessie (de B-fase). Ze worden ook wel (lange) golven genoemd. De looptijd van de eerste cyclus (van eind 18e, begin 19e eeuw) was ruim 60 jaar, die van de vierde (en voorlaatste) was ruim 40 jaar, die van de laatste kan nog korter worden. In twee noten wordt in aflevering 5 en 6 van het artikel artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting hierop een nadere toelichting gegeven. Wallerstein bespreekt behalve Kondratieff-cycli ook hegemonische cycli (vanaf aflevering 10). De twee cycli lopen niet gelijk op. De looptijd van een hegemonische cyclus is gewoonlijk beduidend langer. Geen van beide zijn perfecte cycli: ze komen niet terug bij hun beginpunt, maar ‘erboven’. Zie ook creatieve vernietiging.

Wikipedia zegt er dan nog het volgende over:

De Kondratieffgolven of lange (conjunctuur)golven vormen een conjunctuurbeweging in de moderne wereldeconomie, die op de zeer lange termijn opereert: deze golven hebben een periode van vijftig tot zestig jaar, waarin prijspeil, productieniveau en handelsvolume eerst toenemen, dan stagneren en dan weer afnemen. Kondratieffgolven werden begin twintigste eeuw ontdekt door de Russische econoom Nikolaj Kondratjev (en ongeveer gelijktijdig door diverse andere economen). Ze werden naar Kondratjev vernoemd door de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter, die Kondratjevs werk uitbouwde tot een theorie van innovatiecycli. De geldigheid van Kondratjevs ontdekking is tot op heden controversieel.

Onder het kopje Kritiek volgt in Wikipedia dan nog:

De langegolftheorie wordt niet aanvaard door de meeste neoklassieke economen, die technische veranderingen en innovaties meer als exogeen dan als endogeen fenomeen beschouwen in relatie tot economie. Het is echter een van de steunpilaren van innovatiegebaseerde, ontwikkelings- en evolutionaire economie – met andere woorden: een van de grote heterodoxe stromingen in de economie.

Onder de economen die de theorie aanvaarden, bestaat geen duidelijke overeenstemming over de begin- en eindjaren van de afzonderlijke cycli. Dit is een ander punt van kritiek op de theorie: het komt neer op patronen zien in een massa van statistieken die veel ruimte voor subjectiviteit openlaat. Tevens is er gebrek aan overeenstemming over de achterliggende oorzaken van dit fenomeen. Ook is men het oneens over de invloed van externe factoren zoals natuurrampen.

Ik voeg hieraan nog toe:

Een gangbare econoom als Jaap van Duin zweert ook bij de Kondratieff-cycli. Hij spreekt echter van elkaar afwisselende perioden van versnelling en vertraging van de groei vanwege nieuwe groeisectoren die ontstaan door de vorming van clusters van technologische innovatie. Naast innovatie vormen infrastructurele investeringen een tweede factor die de opkomst van de nieuwe sectoren mogelijk maken. “Zo was de petrochemie (plastics) de meest kenmerkende groeisector van de vierde Kondratieff Cyclus, die van na de Tweede Wereldoorlog. De bijbehorende infrastructuur die deze groei moest mogelijk maken is in Nederland onder andere zichtbaar in de aanleg van Europoort…” (Jaap van Duin, De groei voorbij. (Amsterdam, De Bezige Bij, 2007) 96).